Verdwijning

Verdwijning

Jamal Ouariachi kreeg van Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam het verzoek een verhaal te schrijven dat thematisch aansluit bij Kafka’s De Gedaanteverwisseling, vanuit het perspectief van Grete, de zuster van Gregor Samsa (het hoofdpersonage uit De Gedaanteverwisseling).

De Oplossing

I

Het getintel begon de dag na het huwelijk. In de grote teen van mijn rechtervoet. Het was ruim een half jaar na Gregors dood, die ik op dat moment allang uit mijn bewustzijn gebannen had, eenvoudigweg doordat ik was opgehouden erover te praten. Een reusachtig ondier? Als je daarover begint, lachen de mensen je alleen maar uit of maken zich zorgen om je geestelijke gesteldheid. Bovendien had ik andere dingen aan mijn hoofd. Mijn ouders en ik hadden het druk met de verhuizing naar een een kleinere en goedkopere, maar beter gelegen en meer praktische woning dan de vorige, die nog door Gregor was uitgekozen. En dan was er ook nog Josef, de procuratiehouder van de zaak waar Gregor gewerkt had, die ons was komen opzoeken om zijn medeleven te betuigen, en die daarna regelmatig langs bleef komen – aanvankelijk om onduidelijke redenen, maar al gauw bleek dat hij en mijn ouders bezig waren een huwelijk voor te bereiden. Hoewel Josef een wat kruimelige baard had en zijn oren verhoudingsgewijs iets te groot waren voor zijn hoofd, was hij een aantrekkelijk, piekfijn gekleed heerschap met zeer correcte manieren en een goede baan bij de werkgever aan wie mijn vader nog steeds geld schuldig was, hetgeen via een ingewikkelde constructie, die ik nooit heb kunnen doorgronden, reden te meer bleek om Josef met mij te laten trouwen. In de herfst van dat jaar gaven wij elkaar het jawoord. Ik zegde mijn baan op om mij op mijn nieuwe taak als huisvrouw en toekomstig moeder te kunnen richten, en ik trok bij Josef in.

De ochtend na het huwelijksfeest ontwaakte ik in mijn nieuwe huis naast mijn nieuwe man, met dat tintelende gevoel in mijn rechter grote teen, alsof mijn voet sliep, maar dan sterk gelokaliseerd en toch ook anders, al was het maar omdat met het heen en weer schudden van de voet het nare gevoel niet verdween. Ik hinkte naar de keuken om ontbijt klaar te maken, geërgerd maar nog niet verontrust: ik voelde op wel meer plekken in mijn lichaam ongemakken, stellig vanwege de vijf glazen champagne die ik de avond tevoren, tijdens het feest, gedronken had. Alcohol was ik niet gewend, en dat, opgeteld bij de verwarrende en uitputtende ervaringen tijdens de huwelijksnacht, leek mij verklaring genoeg voor mijn klachten. De teen bleef de rest van de dag zeuren. ‘s Avonds besloot ik tot een grondige inspectie, waarbij ik echter niets vreemds kon ontdekken aan de teen, behalve dat de contouren ervan enigszins wazig waren, wat mogelijk te wijten was aan mijn vermoeidheid. Ik besloot dat het vreemde gevoel vanzelf zou overgaan als ik eenmaal goed uitgerust was van het feest, en waarschijnlijk ook als ik wat meer gewend raakte aan mijn nieuwe woonsituatie.

Enkele dagen later had ik nog steeds last van het getintel, dat inmiddels venijniger van toon was geworden. Ik stroopte de sok van mijn voet, deed mijn schoen uit, tilde mijn rok op en ging zitten. Hier klopte iets niet. Aan wazig zicht door vermoeidheid kon het deze keer niet liggen: ik had goed geslapen en zag alles haarscherp, behalve de grote teen: die bestond nu uit een soort huidskleurige mist, waar ik doorheen kon kijken, al kon ik de teen nog wel voelen toen ik de mist tussen mijn vingers nam. De volgende dag was de teen geheel verdwenen. Zonder litteken.

II

De verdwijning van die ene teen bleek de voorbode van een langzame maar gestage aantasting van mijn lichaam. Andere tenen volgden. Aanvankelijk wist ik mijn aandoening verborgen te houden voor Josef, bang als ik was dat hij mij, zijn prille bruidje, als miskoop zou beschouwen, nu er steeds meer stukken van mij in het niets oplosten. Om dat te verhullen hield ik ‘s avonds in bed mijn sokken aan, wat ik in ieder geval voorlopig vol zou kunnen houden nu de winter naderde: onze slaapkamer was onverwarmd. Maar toen op zekere dag bij het ontwaken mijn gehele rechtervoet verdwenen bleek, kon ik Josef niet langer in onwetendheid houden. Hij reageerde zorgzaam en correct. Smeerde de onderkant van mijn rechterbeen, waar voorheen de voet had gezeten, elke avond in met geneeskrachtige oliën, omzwachtelde het been met nu eens hete, dan weer koude compressen, en kocht voor mij een fleurig roze geschilderde wandelstok, die mij ondersteunde bij het boodschappen doen. Allebei bleven wij optimistisch, het zou de gure tijd van het jaar wel zijn, met die kille regen en snijdende koude.

Hoe ernstig en hardnekkig mijn kwaal werkelijk was, bleek een paar weken later. ‘Je mond,’ zei Josef op een avond tijdens het eten, zijn baardige gezicht vertrokken in een verbijsterde grimas. Ik voelde aan mijn lippen, maar die bleken verdwenen. Het eerste wat mijn zoekende vingers raakten, waren mijn ontblote voortanden. Wat ik de hele dag had beschouwd als de schrijnende vooraankondiging van een koortslip, bleek de tintelende voortzetting van de verdwijningsziekte te zijn, op een geheel andere plek dan waar zij begonnen was. Ik schoot overeind en haastte mij naar de spiegel bij de kapstok in de hal. Een doodskopgrijns lachte mij uit, want het was nu wel zeker dat Josef, die zijn walging niet langer kon verbergen, diep in mij teleurgesteld was. Uitzonderlijk mooi was ik toch al nooit geweest, nu echter was ik veranderd in een afstotelijke leproos.

Vanaf dat moment ging het snel. Binnen enkele dagen kon ik niet meer lopen, omdat nu ook mijn linkervoet in razend tempo afstierf. Mijn neusvleugels krompen, mijn oren verschrompelden, en langzaam werden de contouren van mijn linkerhand minder zichtbaar. Voor de huishoudelijke taken namen we een meid in dienst: zelf kwam ik, inmiddels geheel invalide, het bed niet meer uit. Op het nachtkastje stond een groot glas limonade met een rietje erin. Dat kon ik tussen mijn ontblote tanden klemmen, waarbij het nog de grootste moeite kostte om zonder morsen of verslikken de drank naarbinnen te zuigen, nu ik geen lippen meer had om de drinkbeweging te begeleiden. Josef voerde mij driemaal daags mijn maaltijden – tussen de middag kwam hij daarvoor speciaal van zijn werk naar huis. Hij vervulde zijn taak meestentijds zwijgend, gelaten. Alleen wanneer hij me voor het slapen gaan waste, hoorde ik hem fluisterend en binnensmonds de heiligen aanroepen. Behalve dat wassen raakte hij mij verder niet meer aan, de afschuw over mijn verslechterde toestand zichtbaar in zijn hele motoriek.

III

Door de allesoverheersende onttakeling van mijn lijf had ik het niet direct opgemerkt, maar uiteindelijk kon ik er niet omheen: terwijl alles aan mij slonk, was één lichaamsdeel in razend tempo aan het zwellen: mijn buik. De arts die mij kwam inspecteren en inderdaad de diagnose ‘in blijde verwachting’ stelde, op een verontruste toon alsof het om een besmettelijke ziekte ging, constateerde dat de vrucht ‘abnormaal snel’ groeide. In dit tempo zou de zwangerschap vermoedelijk niet langer dan drie of vier maanden duren. De eerste blijdschap bij mij en Josef over het vooruitzicht van nageslacht, werd al snel neergeslagen door een verheviging van mijn verdwijningsklachten. Begin december waren mijn beide benen geheel verdwenen, waren mijn armen gereduceerd tot twee vuistgrote stompjes aan weerszijden van mijn romp, en had ik amper borsten meer om straks de baby uit te voeden.

Op Kerstavond bereikten de aantastingen mijn onderbuik. Josef leek zich nauwelijks om mij te bekommeren, maar vreesde voor het leven van onze aanstaande baby, en liet opnieuw de arts komen om een keizersnede uit te voeren. Ik vond het te vroeg, maar protesteren kon niet langer, want ik had geen tong meer. Diep in de nacht arriveerde de arts, in gezelschap van een assistent. Op handen en voeten kropen zij de slaapkamer binnen alsof zij een gevaarlijk roofdier beslopen, terwijl ik ze tegelijkertijd hevig snuivend pogingen hoorde doen hun lachen in te houden. Eenmaal bij het bed aangekomen richtten zij zich op, de arts rolde een leren mapje met scalpels uit, terwijl de assistent een met ether besprenkelde doek over mijn gehavende gezicht heen legde. De verdoving werkte amper en de weëe geur maakte mij misselijk, maar klagen ging niet en bij gebrek aan ledematen kon ik de doek niet van mijn gezicht trekken. Nu schoot een verscheurende pijn door mij heen: de arts plantte het veel te botte scalpelmes in de huid van mijn buik. Ik schreeuwde het uit, maar de arts ging onverstoorbaar verder met zijn moeizame, zagende snijden. Josef fluisterde ondertussen in mijn oor, troostende woorden, dacht ik eerst, tot ik ophield met gillen en verstond wat hij zei. ‘Oninteressant ben je, Grete… Alsof je door te verdwijnen ook steeds betekenislozer bent geworden.’ ‘Ha, daar zullen we de kleine larve hebben!’ kraaide de assistent triomfantelijk. Ik voelde nog net hoe iemand met veel geweld iets uit mijn baarmoeder trok. De pijn maakte plaats voor het inmiddels overbekende tintelgevoel, waardoor ik zeker wist dat mijn buik, na het volbrengen van zijn taak, bezig was te verdwijnen. ‘Die hoeven we dan tenminste niet dicht te naaien,’ grinnikte de arts. Geen babygekrijs. Het kind was waarschijnlijk dood geboren. Ik hoorde hoe de instrumenten werden opgeborgen, ergens ging een kraan aan, en na enig gespetter weer uit. De drie mannen verlieten de slaapkamer. Even was het stil. Toen hoorde ik iets onmenselijks wegritselen, met een licht zoemende ondertoon. Ver weg, in de gang, vroeg de assistent wat ze met mij aanmoesten. ‘Laat maar liggen,’ antwoordde Josef, op een toon die ik niet van hem kende. ‘Ze ruimt zichzelf wel op.’ En inderdaad, enkele minuten later bereikten de tintelingen eindelijk mijn hart.

2 gedachten over “Verdwijning

  1. Hmmmja, mooi gelaagd he! Alleen, heerschap Josef zal het allemaal wel goed bedoelen, maar zijn binnensmonds aanroepen van de heiligen valt hem bij zoveel leed en misbaar toch wel meest kwalijk te nemen 😉

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *