Stephan Enter schreef zijn nieuwe boek over gereformeerd Barneveld ‘niet uit woede’
(fragment) Zolang hij zich kon herinneren gooide [Louise] vragen en opmerkingen waarbij ieder ander zich ongemakkelijk zou voelen zomaar op tafel. Sommige familieleden waren op hun hoede, leken een beetje bang voor haar – terwijl ze hém tot vervelens toe schattig bleven vinden. Maar hij had dan ook nooit op zijn zesde of zevende tijdens een verjaardag met alle visite erbij aan hun moeder gevraagd: ‘Hoeveel zijn we waard mama, Oscar en ik, voor hoeveel zilverlingen zou je ons verkopen?’ En Louise, zo ging het verhaal (want hij kende het niet uit de eerste hand, het behoorde tot de vaste familieanekdotes) was volstrekt serieus geweest, was giftig geworden toen er aanvankelijk nog vertederd door de kring van volwassenen werd gelachen, het leek haar helemaal niet zo’n vreemd idee, ze wist zelf namelijk precies voor hoeveel ze hun ouders van de hand zou doen, en ze wilde niet naar bed voor ze een antwoord in onafgeronde getallen kreeg. Het verschil tussen hen werd ook zichtbaar wanneer iemand zelf een discutabele of gratuite mening verkondigde. Daar schoot Louise op af als een eend op broodkruimels, terwijl hij juist in gedachten verzonken raakte of zich door allerlei fantasieën op sleeptouw liet nemen en pas met een inzicht of vraag kwam als het gesprek allang weer over iets anders ging.
Natuurlijk waren er overeenkomsten, vooral uiterlijke. Ze waren allebei opvallend tenger, en ze hadden hetzelfde grijzige blauw in hun ogen. Een identieke, rechte, niet te grote neus. Keurige tanden, waar nooit een beugel aan te pas zou komen. (En des te triester, kon hun moeder niet nalaten te herhalen, dat ze beiden vullingen hadden en dat Louises gebit zoetjesaan geel kleurde van de nicotine.) Hij was tegenwoordig wel langer; twee jaar geleden had hij haar ingehaald en nu stak hij een kop boven haar uit. Maar ze bleef hem zo minzaam ‘broertje’ noemen (en hij zag haar voor zich: één oog dicht tegen de rook die in haar gezicht dreef, het innemendpesterige trekje om haar lippen). Haar halflange haar was lichter blond dan het zijne, bijna stro, en het was sluik, terwijl hij krullen had. Ze had een bleke huid, ook ’s zomers, en vaak vermoeide, donkeromrande ogen. Ze maakte zich zelden op. Hij had haar nooit horen gillen of giechelen. Ook niet zien huilen, nee. Een van hun tantes ventileerde bij een verjaardag de overtuiging dat ze ‘toch wel een beetje’ contactgestoord was – wat de toevallig binnenkomende Louise blijmoedig beaamde.
Uit interview in Trouw, 1-11-2019:
Ondanks de maatschappelijke thema’s in de roman draait het vooral om de psychologie van de personages.
“De nadruk ligt inderdaad op de karakters en hun ontwikkeling. Dat is de ziel van de literatuur. Anders krijg je bijvoorbeeld zo’n lachwekkende detective, waarin mensen worden vermoord zonder dat iemand erdoor ontdaan lijkt. Ik zoek het niet in spectaculaire gebeurtenissen. Ik heb nog wel even overwogen om het ouderlijk huis te laten afbranden, maar zo’n drama zou de psychologie overschaduwen. En dáár speelt zich voor mij het interessantste af.”
De plot is voor u ondergeschikt?
“Over mijn boeken wordt vaak gezegd dat er weinig plot in zit. Maar alles wat ik schrijf is juist door en door geplot. Als schrijver ben ik een dictator. Ik liquideer ideeën, passages of metaforen die niet werken. En ik creëer verbindingen. Ik laat Louise bijvoorbeeld tegen het einde verklappen dat Oscar een Moluks liefje heeft. De verhaallijn van de broer en de zus komen daar voor het eerst samen, met een dramatische ontknoping tot gevolg.”
Oscar en Louise zijn in feite op zoek naar geluk. Dat lijkt een constante in uw werk.
“Ze zoeken inderdaad allebei naar geluk, zonder dat ze het zelf beseffen, en zonder dat ik het als auteur besefte. Kennelijk moeten al mijn boeken daarover gaan, mijn onontkoombare thema… Ze vinden het geluk niet, maar dat gebeurt in moderne romans nog maar zelden. Misschien moet ik eens een Jane Austen schrijven, waarbij iedereen met elkaar in het huwelijk treedt en levenslang gelukkig blijft. Maar nee, dat is niks voor mij. Geluk is nu eenmaal iets vluchtigs. Een schrijver moet dat onder ogen zien.”