Levinas over Odysseus en Abraham
[Trouw, 10|7] Renée van Riessen (1954) is docent christelijke filosofie aan de universiteit van Leiden. Ze onderzoekt de relatie tussen filosofie en de joodse en christelijke levensbeschouwingen, met aandacht voor auteurs als Augustinus, Martin Buber, Søren Kierkegaard en Giorgio Agamben. Ze schreef haar proefschrift over Emmanuel Levinas en publiceerde over hem al het boek ‘Man as a Place of God’ (2007). Van Riessen is naast filosoof ook dichter.
In de Westerse wijsbegeerte wordt God beschouwd als ‘almachtig opperwezen’. Maar bij Levinas ligt de nadruk op ‘kenosis’: het vermogen van God om zich klein(er) te maken en zo plaats te maken voor de mens. Pas daardoor wordt de mens vrij. In een dergelijke schepping spelen niet alleen God, maar ook de menselijke daden een rol. Parallel met het ‘zich leegmaken’ van God – God die ‘plaats ruimt’ voor de mens – moet ook de mens ‘zich leegmaken’. Hij moet loskomen van de levensgeschiedenissen, waarin hij verstrikt is geraakt. Pas dan kan hij oog hebben voor de noden van de Ander (de andere mens en bij uitbreiding ook God).
Levinas maakt dat aanschouwelijk via Odysseus en Abraham. Terwijl Odysseus symbool staat voor de terugkeer naar huis (het vertrouwde), representeert Abraham het ‘weggaan zonder terugkeer’ (het blijvend vreemde). Abraham personificeert de mens die open staat voor het andere, zonder dat hij dat herleidt tot het eigene. Pas zo iemand kan aangesproken worden door de oproep tot verantwoordelijkheid.