Kopland
Gisteren begon ik in de weekkrant Barneveld Vandaag mijn nieuwe rubriek Gedicht & Gedacht, met het symfonie-gedicht ‘Beukenlaan’ van Rutger Kopland.
Kopland (1934-2012) is niet meer weg te denken uit de Nederlandse poëzie. Minder bekend is dat hij in de loop der jaren ook veel proza schreef, óver poëzie. In 1995 verscheen de prachtige bundel ‘Het mechaniek van de ontroering’ met zijn beste stukken over de esthetische ervaring.
Lees hier een FRAGMENT uit het hoofdstuk Herinneringen aan het onbekende:
Vanaf de tijd dat ik voor het eerst in aanraking kwam met gedichten heb ik zelf gedichten willen schrijven. Aanraking is in dit verband trouwens een veel te oppervlakkige term. De eerste kussen die ik ontving van een meisje, ze waren natuurlijk aanrakingen, maar ze drongen door tot in verre uithoeken van lichaam en ziel. Er lag iets klaar waarvan ik niet wist dat het klaar lag, er was een verlangen dat ik leerde kennen door de vervulling. Zo werd ik door poëzie aangeraakt. Het was een ontdekking, in alle betekenissen van dat woord: alsof er een gordijn werd opengeschoven, waarvan ik niet wist dat het open kon, en er een uitzicht verscheen op de wereld die ik herkende zonder hem ooit te hebben gezien. Alsof ik ineens ervoer hoe de wereld is. Vanaf die tijd heb ik deze ervaring willen ondergaan en zelf willen oproepen.
Ontdekkingen kunnen slijten. Van de meeste ontdekkingen denken we in de loop van ons leven: dat weet ik nu wel, dat hoeft men mij niet meer te vertellen, dat hoef ik niet meer te zeggen. Het ontdekte is opgenomen in onze kennis van en onze visie op de wereld. Maar met de poëtische ontdekking is iets anders aan de hand. De behoefte daaraan neemt niet af, integendeel, meer en meer heb ik het gevoel dat het mij om deze ervaring gaat, dat zij op de een of andere manier de belangrijkste in mijn leven is. De poëtische ontdekking laat zich niet zo gemakkelijk onderbrengen in het databestand van onze bewuste kennis en inzichten. Zij laat een eigenaardige spoorloosheid achter, de vraag, hoe was het ook weer, een heimwee zelfs naar herlezing en een verlangen naar woorden waarin de ontdekking opnieuw wordt gedaan. Men kan zich de ontdekking niet herinneren. Ik zeg het Achterberg na: met dit gedicht vervalt het vorige. Dit gedicht, deze woorden, die nú voor mij liggen, zijn de enige sleutels op het slot waarachter de ontdekking verborgen ligt. Ik herinner mij iets onbekends, ergens in mijn brein ligt het opgeslagen, het komt alleen tot leven wanneer ik lees. [p.85-86]
Eén gedachte over “ Kopland”
Gek zeg, dit ken ik helemaal niet van Kopland.