Jan Siebelink: ‘Brief aan mijn moeder’
Lieve moeder,
Ik val maar met de deur in huis. De aarde warmt op. Hergebruik en duurzaamheid zijn woorden die velen in de mond bestorven liggen. Alles wordt anders. ‘Transitie’ heet dat tegenwoordig. Het hele land moet om.
(..)
Een zomerse zondagochtend, na de oorlog. Ik ben negen en zit met een boek in vaders leunstoel. Hans zit op een kruk aan jouw voeten, jij hebt mijn jongste broertje op schoot. Je kijkt plaatjes met hem, fluistert verhaaltjes, terwijl vader, aan tafel, luid een paauweaanse preek leest. De thuisdienst zal uren duren. Je hebt de suitedeuren goed dichtgetrokken, het zijraam van het haakje gehaald. De wereld is buitengesloten. Alle aandacht moet op het Woord gericht zijn. Jij probeert de kinderen bezig te houden, je geeft vader de ruimte, je probeert greep op alles en iedereen te houden. Dan trekken op straat luidruchtige voetbalsupporters voorbij. Vader kijkt jou verstoord aan, leest door, luider. Ten slotte is na een lang gebed (jij vouwde je handen niet, je legde ze over elkaar) de dienst voorbij. Je staat op om koffie te maken. Ik loop achter je aan, blijf bij je staan, ga dan terug naar de kamer waar vader nog steeds aan tafel zit, bleek, onthutst over wat hij zonet heeft gelezen: ‘Dat geloof van u is zelfbedrog. U bent voor God onacceptabel. Ik vraag het totale verlies van uzelf, de algehele leegmaking, de ontmanteling van uw persoon. Ja, pas dan is er een geringe kans ….’ Calvinisme, in zijn donkerste vorm, en Zen lijken elkaar hier te raken.
Wat had ik met jullie beiden te doen. De welhaast sartriaanse eenzaamheid in die dichte kamer.
Je zet de koffiekopjes op tafel en ik hoor nog jouw woorden tegen vaders gebogen hoofd: ‘Mens, wat doe jij jezelf aan.’
Veel later, volwassen, heb ik je weleens gevraagd: ‘Hoe is dat gegaan tussen jou en vader? Wanneer is het eigenlijk begonnen?’ Je wilde, of kon, er geen antwoord op geven.
(..)
Gedrieën, de broers en ik, zaten we voor jouw verjaardag in het restaurant onder aan de straat en opeens kreeg het gesprek een verrassende wending. Arno zat aandachtig naar die mooie sepiafoto van jou te kijken. Hans zei toen peinzend dat jij waarschijnlijk wel een dochter had willen hebben. Dat zou een extra steun voor je zijn geweest. Arno keek ons beiden lang aan. ‘We hebben een zusje gehad. Ze heette Anne, net als mijn eerste doopnaam. Ze heeft één ademtocht geleefd.’
‘Maar, hoe weet je dat?’ vroeg mijn andere broer.’ Heeft moeder jou dat verteld?’
‘Nee. Ik weet het.’
En ik dacht terug aan de buurvrouw die de kwekerij oprende, aan vaders ontredderde gezicht.
‘Jij gelooft het’, zei ik. ‘Dan is het waar.’
Lieve, karaktervolle moeder. Ik schrijf je en de vragen stapelen zich op. Antwoorden krijgen kan niet, hoeft ook niet. Ik mag jou geheimen toedichten, bedenken. Maar jij houdt het recht op je eigen geheimen. Dit schrijven is als genoeglijk praten met jou, zoals we dat zo vaak gedaan hebben.
Even ben ik weer bij je, thuis.
Zoen, Jan
bron: volkskrant.nl