– ieder ogenblik (I-A)
“Woorden zijn slechte bergbeklimmers en slechte mijnwerkers. Zij halen de schatten niet van de bergtoppen en niet uit de bergschachten! Maar er bestaat een levende herinnering… (..) als uit die as de vlam opstijgt (..) en jij erin staart (..) dan…” — vroegst bewaarde zinnen van Kafka, 4 september 1900
I-A
K. leest ‘Een bijna volmaakte vriendschap’ van Milena Michiko Flašar. “Ik ben een ineengedrukt mens. Ik neem afscheid van iemand die niet meer terugkomt.” Ein zusammengedrückter Mensch, schrijft Milena. In-elkaar-gedrukt, zo leest K. ineengedrukt. De een in de ander. De ene die gemist wordt is niet afwezig, is juist aanwezig zoals niet eerder.
K. leest in ‘Een bijna volmaakte vriendschap’ ook dit: “In mijn verbeelding zou hij ieder ogenblik kunnen opduiken, misschien als iemand anders, misschien met een ander gezicht, zou hij mij een blik kunnen toewerpen die zegt: ik ben er.” Auftauchen, schrijft Milena. Opduiken. Als iemand anders en toch die ene, afhankelijk van de blik van de ogen.
Ik ben er.
Dus: De een in de ander en die ene een ander misschien, maar herkenning, aanwezigheid, ieder ogenblik kan het.
K. vraagt Kierkegaard bedoelt hij dat, telkens wanneer hij ‘ogenblik’ schrijft? Het ene moment, los van eerder of later het is de eeuwigheid in de tijd, het is oneindige tijd te midden van tijd. Ieder ogenblik is een moment waarin alles past, alles gebeuren kan, een moment dat niet voorbij gaat maar zich kennen laat. Misschien in een volgend, een ander moment, maar toch als dat ene. En in dat ene dé ene. De ene als iemand anders misschien, maar toch.
Zo luidt nu het antwoord van Kierkegaard op de vraag van K. wat hij bedoelt met ‘ogenblik’ elke keer dat het woord ‘ogenblik’ zich door hem heenschrijft. Zo dus, is het antwoord.
Ik ben er. Ich bin da, in de woorden van Milena.
Niet zoals eerder, en toch zegt K., precies zo. Edoch, nochtans, en toch.
Kafka las Kierkegaard om zelf te kunnen schrijven, schreef hij aan Milena (zijn Milena). Hij schreef het in een bewaarde brief of in een brief die verloren ging, maar de woorden bleven om te blijven.
Kafka leest Kierkegaard nu anders. Eender maar anders. Ik zeg kaddisj. Meer dan Kierkegaard zichzelf begrijpt, wordt hij begrepen door Kafka, en door K., en ook door mij.