Gesamtkunstwerk
[Bron: trouw.nl, door Hans Driessen]
Verleden, heden en zelfs de toekomst liggen open voor wie kan luisteren. Is dat echt zo?
De auteur vertelt een groot verhaal, maar in zijn enthousiasme schiet hij door. Toch overheerst bewondering. Gebrek aan ambitie is wel het laatste wat je Hub Zwart, hoogleraar filosofie van de natuurwetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen, kunt verwijten. In zijn boek ‘De filosofie van het luisteren. Partituren van het Zijn’ onderneemt hij niet minder dan de poging de geschiedenis van het Westen te herschrijven op basis van één grondidee: je komt beter achter het Zijn – wat is en was – door te luisteren dan door lezen. Zijn boek is nodig, vindt hij, omdat het Zijn tot nog toe bijna uitsluitend is beschreven.
(..) Het luisteren naar muziek kan ons uiteindelijk ‘de partituur van het Zijn’ opleveren. Zwart, kortom, presenteert ons een ‘groot verhaal’. Daarmee gaat hij in tegen de geest van de tijd, die eerder is afgestemd op specialistische studies. Deze moed tot tegendraadsheid wekt bewondering, maar maakt ook kwetsbaar. Zwart stelt zich bloot aan de kritiek van specialisten, een risico dat hij willens en wetens lijkt te nemen.
De moed van de auteur slaat geregeld om in overmoed. Zo mondt het boek uit in een euforische, om niet te zeggen manische, slotzin: “Dit inzicht (de geschiedenis als een dramatische opeenvolging van door ons voortgebrachte klankwerelden) stelt ons in staat, via het spoor van de muziek, de metafysica te reanimeren – het zoeken naar het wezen van de werkelijkheid. En dat niet als een louter retrospectieve discipline, maar als actualiteitsdiagnostiek en filosofie van de toekomst.”
Verleden en heden die aan de hand van de muziek geduid kunnen worden, en een toekomst die zelfs openligt voor wie kan luisteren – het zijn verwachtingen die wij moderne mensen allang niet meer durven koesteren!
Voor wie het boek gelezen heeft, komt dit ambitieuze programma overigens niet uit de lucht vallen. Zwart vindt zijn inspiratie bij Richard Wagner – niet direct een kunstenaar met bescheiden doelstellingen, de term ‘Gesamtkunstwerk’ zegt het al. De auteur laat geen twijfel bestaan over zijn grenzeloze bewondering voor deze ‘buikspreker van God’. Die bewondering dateert al vanaf zijn vroege jeugd toen hij met de plaatselijke harmonie de ouverture van ‘Tannhäuser’ speelde, ze verdiepte zich met de jaren en leidt uiteindelijk tot de conclusie, halverwege het boek, dat “Wagners muziekdrama’s de grootste individuele kunstwerken zijn die onze cultuur heeft voortgebracht, in grootsheid slechts vergelijkbaar met collectieve kunstwerken zoals kathedralen”.
Alsof Zwart zelf een beetje schrikt van deze, op zijn zachtst gezegd, boude stelling, beperkt hij zich in de rest van het boek voornamelijk tot het onderbouwen ervan.
(..) Zwart vertelt een ‘groot verhaal’. En zoals dat gaat met vertellers van ‘grote verhalen’: in zijn enthousiasme ziet hij alles met alles samenhangen, laat hij nuanceringen achterwege en doet hij wilde, al te wilde uitspraken.
Ondanks – of misschien wel dankzij – deze ontsporingen, verveel je je tijdens het lezen van zijn boek geen moment en blijft de bewondering overheersen.