Don Quichot grootste roman
De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha ~ Miguel de Cervantes Saavedra
‘Kiest niet het hazenpad, laffe, verachtelijke schepsels, want het is maar één ridder die u aanvalt,’ roept Don Quichot tijdens zijn strijd tegen de windmolens in de waan dat het reuzen zijn. Zo klinkt deze vaak aangehaalde zin in de nieuwe vertaling van Barber van de Pol, die na vier jaar werk een nieuw literair monument in de Nederlandse taal heeft opgericht. Wie zo’n meesterwerk vertaalt moet zelf over evenveel moed als Don Quichot beschikken, want een leger critici staat klaar om het zwaard te heffen. Duizenden werken zijn er al geschreven over Cervantes en de Quichot is het meest vertaalde boek na de bijbel.
[bron: athenaeum.nl] Het boek dat Cervantes in 1605 publiceerde -het tweede deel kwam in 1615 uit- is beroemd geworden. Miljoenen lezers over de hele wereld hebben genoten van de talloze sterke verhalen die in de roman worden opgedist. Verhalen over Don Quichot van La Mancha die ridder wilde zijn in een wereld die niet meer in ridderlijkheid geloofde. Zijn gevecht met de windmolens is spreekwoordelijk geworden en dat de ridder zijn avonturen opdraagt aan zijn geliefde Dulcinea weet iedereen. Maar wie het kloeke boek waarin zijn wederwaardigheden zijn opgetekend leest, zal verrast worden door de hoeveelheid wijsheid die tussen het rijke boeket aan verhalen ten toon wordt gespreid en zal merken dat Cervantes heel wat meer te vertellen heeft dan de bekende verhalen die in omloop zijn. Al spelen de verhalen zich af in het zestiende-eeuwse Spanje, de lezer zal verwonderd staan over de moderne indruk die de roman ook vandaag de dag nog maakt.
(‘Voortreffelijk soepele vertaling’ Vrij Nederland ‘Hoe bespreek je een vertaling van twaalfhonderd bladzijden? Door naar waarheid te verklaren dat je steeds vergat op de vertaling te letten, zo natuurlijk loopt die. Het gaat om de stijl, de Schwung, de vaart en die zit erin, vierhonderdvierenveertigduizend woorden lang.’ de Volkskrant ‘Don Quichot is de eerste roman, die tegelijk een satire op de roman is. Die dubbelheid maakt het boek tot de grootste roman van alle eeuwen.’ Kees Fens)
Alwin van Ee. Dit essay over de vertaling van de Don Quichot van Cervantes is eerder verschenen in Filosofie Magazine, jaargang 6 nr. 4, mei 1997
450 jaar na de geboorte van Miguel de Cervantes (1547-1616) wordt de dolende ridder Don Quichot van La Mancha eindelijk bevrijd van zijn geromantiseerde voorstelling. De vernuftige edelman van La Mancha mag, in de nieuwe vertaling van Barber van de Pol [14e druk 2016], weer gewoon gek zijn in een door en door wrede wereld.
Wie een kunstwerk uit vervlogen tijden beschouwt, kijkt altijd door de bril van de tussenliggende eeuwen. Oudere interpretaties schuiven als een voorzetlens tussen ons en het kunstwerk. Soms kan het nuttig zijn die oudere opvattingen te analyseren om de troebele vernislaag eraf te schrapen. Want troebel kan hij zijn. Zo heeft de negentiende eeuw ons beeld van deze dwaze windmolenbestrijder en zijn aardse schildknaap Sancho Panza ingrijpend beïnvloed.
Tot laat in de achttiende eeuw werd het werk algemeen gezien als komisch en amusant, waarin Don Quichot, die zoals bekend, gek is geworden door de lectuur van te veel ridderromans, belachelijk wordt gemaakt en er telkens flink van langs krijgt. Alles wijst erop dat Cervantes de lezer inderdaad louter wilde vermaken met de rare capriolen van de dwaze ridder. Begin negentiende eeuw vond er een verandering plaats: Duitse idealistische filosofen zagen Don Quichot niet meer als de waanzinnige die zijn absurde wereldbeeld verdedigt tegen de rest van de mensheid. Hij werd een heldhaftige strijder tegen de uiterlijke oppervlakkigheid der dingen. Humor werd slechts een instrument om tot de ware betekenis door te dringen.
Schelling, de filosoof van de Duitse romantiek, was toen wellicht de belangrijkste interpreet van de Quichot. In Philosophie der Kunst (1802) ziet hij als centraal thema van de Quichot de strijd tussen realisme en idealisme. Een twintigste-eeuwse Spaanse criticus schreef in het verlengde daarvan dat de alles overkoepelende vraag bij Cervantes luidt: ‘Wat is de aard van de objectieve werkelijkheid?’ Uiteraard zijn dat belangrijke thema’s in de Quichot, maar niets wijst erop dat Cervantes de relatie tussen schijn en wezen als filosofische vraag wil stellen. Hij goochelt voortdurend met de waarheid, brengt vele dubbele bodems aan en nodigt de lezer uit tot literaire spelletjes, maar alleen om zijn parodie op de ridderroman meer kracht bij te zetten en de lezer te amuseren. De Quichot is één groot spel.
Voor de romantici is het boek echter niet een groot spel. Men ging het boek steeds triester vinden, getuige de vaak geciteerde woorden van Byron: ‘Of all tales ‘tis the saddest – and more sad because it makes us smile.’ De romantiek maakte een tragische held van Don Quichot, in zijn tot mislukking gedoemde pogingen het hogere na te streven. Bijgevolg verdween Sancho Panza steeds meer naar de achtergrond: hij werd gedegradeerd tot de spreekbuis van eigenbelang en boerenverstand, terwijl we tegenwoordig het illustere duo veel meer als een onlosmakelijke eenheid beschouwen. De romantiek had dan ook weinig oog voor de toenadering tussen ridder en knecht (Don Quichot gaat in de loop van het verhaal meer op Sancho lijken en omgekeerd).
In het denken van de Romantiek was het niet langer toelaatbaar te lachen om krankzinnigheid. Men zag deze afwijking als een tragische ziekte, een meelijwekkende kwaal, die echter wel tot inzichten kon leiden die voor de rede ontoegankelijk waren. De waanzin maakte de held alleen maar tragischer. Ook in onze eeuw is het niet gepast krankzinnigen uit te lachen, maar dat was in de tijd van Cervantes wel anders. In de vijftiende eeuw werden in Europa de eerste tehuizen voor geestelijk gestoorden opgericht (de oudste in Spanje is dat van Valencia, in 1409), maar dat betekende niet dat men medelijden met deze mensen had: zo mocht het publiek op kermisdagen de binnenplaatsen van zo’n dolhuis op – wel tegen betaling, maar je kreeg er wat voor terug, want je mocht bij de hokken om de gekken te bekijken en te bespotten. En tussendoor kon je bij een koekkraam op krachten komen. Betalende patiënten hoefden deze vernedering niet te ondergaan. Deze drukbezochte dolhuiskermis heeft tot begin negentiende eeuw bestaan.
Nietzsche wijst er in Zur Genealogie der Moral op dat het niet lang geleden is dat volksfeesten en koninklijke bruiloften werden opgeluisterd met een terechtstelling, foltering of ketterverbranding en dat aanzienlijke families altijd wel iemand hadden op wie ze zonder bezwaar hun wrede spotternij konden richten. Nietzsche noemt de hertog en de hertogin uit het tweede deel van de Quichot, die de dolende ridder opzettelijk in geënsceneerde situaties brengen om hem tot krankzinnige daden te verleiden, puur ter vermaak en niet gehinderd door een slecht geweten. Het hertogelijk paar heeft het eerste deel van de Quichot gelezen en is dus uitstekend op de hoogte van zijn waanzin. De lezer mag als het ware door de verborgen camera meekijken en vol genot toezien hoe de dolende ridder erin geluisd wordt. ‘Wir lesen heute den ganzen Don Quixote mit einem bittren Geschmack auf der Zunge,’ zegt Nietzsche. Het is volgens hem bijna een marteling het te moeten lezen en daarmee staat hij ver af van Cervantes’ tijdgenoten, die zich bijna dood lachten om het grappigste aller boeken, zonder last van hun geweten.
Het is dus aannemelijk dat men vóór de romantiek onbekommerd lachte om de vele wrede mishandelingen die ridder en schildknaap ondergaan: een flink pak slaag was komisch, hoe bloederig en pijnlijk ook. Wie er tegenwoordig nog om wil lachen, staat vrij dat te doen. De meeste moderne lezers zullen echter meer plezier beleven aan bijvoorbeeld de virtuoze dialogen tussen Don Quichot en Sancho, die spreekwoord op spreekwoord stapelt, liefst totaal verkeerd gebruikt.
(..) Goede werken overleven hun interpretaties: ze zijn niet onder één hoedje te vangen. Ter Braak zegt wat stijfjes: ‘De moderne mens herkent iets van zichzelf in […] Don Quichote en daarom lust het hem die personages telkens weer onder het perspectief van zijn eigen “belangen” te zien.’ Dat is dan ook ruimschoots gebeurd in de bijna vier eeuwen dat het boek oud is. Lopen in het verhaal alle strevingen van Don Quichot op niets uit, buiten het boek heeft hij zijn interpretatoren tot nu toe overleefd. Gewoon leesplezier is gelukkig nog (of weer) mogelijk.
> Zie ook het item Ridderlijk!