– de ziel van Faust (I-B)
‘Faust wil álles.’ — Louise O. Fresco
I-B
Een jaar van rouw: elke dag gaat hij naar de synagoge om kaddisj te zeggen, het gebed ter gedachtenis van de dode.
*
Verheven zijn grote naam,
weldra in de naderende tijd.
Hoog boven iedere lof
en elk lied en alle zang en woorden van troost
die op de wereld klinken.
Moge er veel vrede uit die hoogte komen
– en leven!
*
De vertelling van zijn kaddisj-zeggen is een omgekeerde Faust-vertelling. De ziel wordt niet geruild voor een ander leven. Het leven aan gene zijde wordt ingeruild voor een ziel.
Daarom gaat K. naar de synagoge, elke dag, een jaar lang – en wanneer de avond valt, aan het einde van elke dag begint een nieuwe dag. Het was avond geweest, het was morgen geweest, een nieuwe dag. De nacht zal er niet zijn.
Mijn sterfjaar is, zoals gezegd, 1875. In dit jaar vocht Thomas Mann zich een weg naar buiten, weg uit de moederschoot, ademde hij zijn eerste adem. Zijn sterfjaar is 1955, honderd jaar na Kierkegaards laatste adem uitblazen.
Thomas Mann schreef zijn Doktor Faustus. Het boek is een onderzoek naar het kernthema van zijn oeuvre: de rol van de kunstenaar. Anders dan bij al zijn vorige romans wist hij voor het eerst wat hij wilde, zo gaf hij toe in Die Entstehung des Doktor Faustus.
Het libretto Johann Faustus van de componist Hanns Eisler speelt in de tijd van de Duitse boerenoorlogen (1524-1526), vierhonderd jaar voor het verscheiden van Kafka.
Faust wil iets voor het welzijn van mensen betekenen en probeert de opstandelingen bij te staan als arts, terwijl hij de opstand afwijst. Het wordt hem niet in dank afgenomen, en hij wijdt zich uiteindelijk aan de juristerij en de filosofie.
Per honderd jaar herhaalt zich de geschiedenis, eens te meer voortgestuwd door het aantal oerelementen – lucht, aarde, water, vuur – ze zijn met vier. De vier eeuwen later levende jurist Kafka is een faustiaanse natuur.
De ziel van Faust leeft zich uit in Kierkegaard en Kafka, en ook in K., en in mij. Wij willen alles.