– de vreemde illusie (I)

– de vreemde illusie (I)

“Een alledaagse illusie voorziet de mens niet van zoveel materiaal voor nieuwe waarnemingen als een illusie die vreemd en ingenieus uitgedacht is.” — Immanuel Kant

 

I

In het dagboek van Leon Wieseltier lees ik dat kaddisj zeggen voor de doden een ‘buitensporig idee’ is, de nagedachtenis zij niet alleen tot zegen voor de nabestaanden, ook voor de dáárbestaanden, in het hiernamaals. Hoe dat te geloven?

En hoeveel buitensporiger kan het als het idee zo buitensporig is? Kunnen de doden voor elkaar kaddisj zeggen? Hoeveel dood moet een dode zijn tot zegen voor een andere eventueel minder dode dode?

Mijn tijd op aarde eindigde in 1875 en ook mijn naam begint met een K. Ik wil dat de nagedachtenis van Kafka (hij is hier vanaf 1924) hem tot zegen zal zijn, en niet alleen hem, ook Kierkegaard, de eerdere dode (hij is hier vanaf 1855), en dat zijn nagedachtenis niet alleen hem maar ook Kafka tot zegen zal zijn, in dit hiernamaals.

Kafka liep een jaar voor zijn dood in een park in Berlijn, en hielp een meisje zoeken naar haar lievelingspop die ze was kwijtgeraakt, en ze huilde huilde, en Kafka zei ik help je zoeken maar ze vonden niet. Hij stelde voor de volgende dag weer te gaan zoeken, maar nee, ze vonden niet, niets. Kafka gaf haar een brief, een brief geschreven door haar pop, zei hij, lees maar. De pop schreef: Niet huilen, ik ben op reis om de wereld te zien, ik zal je schrijven over mijn avonturen. Zo vaak Kafka en het meisje elkaar ontmoetten in het park las hij haar de beloofde brieven voor, brieven vol avonturen en op de gesprekken erin, met haar, het meisje (jij denkt: hoeveel avonturen maak jij elke dag mee, ik zeg je: zoveel als mogelijk is, zoveel als maar mogelijk is), zo met haar, op deze gesprekken kon ze bijna niet wachten, maar wachten moest ze toch ook, zoveel als luisteren. Ten slotte bracht Kafka haar de pop, de pop die was teruggekeerd naar Berlijn, de pop die hij kocht als pop voor haar. Het meisje zei dat deze pop niet eens léék op haar pop. Kafka liet haar lezen: door mijn reizen ben ik veranderd. Het meisje omarmde de nieuwe pop en ging gelukkig naar huis en kwam niet meer terug. Een jaar later stierf Kafka. Heel veel jaren later vond het meisje als jonge vrouw een brief in de pop. Ondertekend door Kafka stond er: Alles waar je van houdt, kun je verliezen, maar uiteindelijk keert de liefde op een andere manier terug.

Deze nagedachtenis van Kafka vertel ik hier om tot zegen te zijn. In het hiernamaals. Als een kaddisj voor Kierkegaard. Kafka begreep/ begrijpt zijn goudomrande begrip ‘de herhaling’ misschien meer, beter, dieper dan wie ook. Zo begrepen te worden, ik zou het Kierkegaard niet willen doen missen, daarom schrijf ik het hier, op. Kafka was 40 toen hij het meisje ontmoette, hij werd 41. Kierkegaard werd 42, een jaar ouder dan Kafka Kafka op aarde meemaakte, maar eerder, in 1855.

De dood is de laatste vijand die door niemand overwonnen wordt, tenzij ik kaddisj zeg. Laat me mijn illusie.

 

Reacties zijn gesloten.