De taal van de vogels

De taal van de vogels

buber-boek
Uit het Woord vooraf (1965/ vert. 1967): ‘Novelle noem ik het verhaal van een levenslot, uitgebeeld in een enkele gebeurtenis, anekdote het verhaal van een enkel gebeuren dat een heel leven illustreert. De legendarische anekdote gaat daar nog boven uit: in het ene gebeuren uit zich de zin van het bestaan. Ik ken in de wereldliteratuur geen andere groep legendarische anekdotes waarin dit zo veelvuldig en uniform gebeurt als in de chassidische. (..) Mijn werk aan de nieuwe vormgeving van de chassidische legende heeft ongeveer 45 jaar voor het verschijnen van deze publicatie een aanvang genomen. De eerste vruchten daarvan waren de boeken De verhalen van Rabbi Nachman (1906) en de Legende van de Baalsjem (1907).’

De Baäl Sjem was een bijzondere rabbi. Hij was begenadigd met een gave die in elk tijdperk maar aan één iemand is gegeven: om de taal van de vogels te verstaan, en de taal van de bomen en van alle andere schepselen.

Er was een andere rabbi, rabbi Arje van Pólnoje, die er hevig naar verlangde om die gave ook te hebben. Hij besloot om naar de Baäl Sjem te gaan en te vragen, of die hem de oren kon openen voor de taal van de vogels.

Hij reisde naar de stad van de Baäl Sjem. Hij hoopte op een vriendelijke ontvangst, maar de Baäl Sjem was omgeven door vele leerlingen en luisteraars en schonk lange tijd geen aandacht aan hem. Pas toen het avond werd, nodigde hij rabbi Arje vriendelijk uit om mee uit rijden te gaan op zijn wagen, samen met een groepje leerlingen.

Ze reden door de schemering en later door de nacht, maar de Baäl Sjem zweeg en rabbi Arje durfde de stilte niet te doorbreken. Uiteindelijk stopten ze bij een herberg, waar de Baäl Sjem naar de bovenkamer ging terwijl de leerlingen beneden op de vloer sliepen.

In de morgen hoorde rabbi Arje voetstappen boven zijn hoofd. Hij sloop de trap op, maar moest zich snel laten vallen, want het gezicht van de Baäl Sjem was omhuld met een verblindende glans. Nu vroeg de Baäl Sjem hem eindelijk wat hij wilde, maar rabbi Arje kon geen woord uitbrengen. Hij sloop terug naar beneden waar de anderen nog sliepen.

Toen ze weer in de wagen stapten, gaf de Baäl Sjem rabbi Arje een plaatsje vlak naast zichzelf. Terwijl ze tussen de velden reden, zei hij opeens zachtjes tegen hem dat hij allang wist wat rabbi Arje verlangde. En hij zei: “Luister goed, mijn vriend.” Toen vertelde hij over de hemelse oorsprong van alle gedachten en van alle spraak. Om alles te verstaan, zei de Baäl Sjem tegen rabbi Arje, moet je ziel zo ruim worden dat ze de hoge hemel omvat. En om je ziel zo ruim te maken, moet je nu alleen naar mijn woorden luisteren en je door niets laten afleiden.

Intussen reed de wagen een bos in. Terwijl hij met zijn ene oor naar de meester luisterde, merkte rabbi Arje met zijn andere oor dat hij de vogels met elkaar hoorde praten – dat hij ze verstond. Glunderend luisterde hij verder, naar de vogels én naar de meester.

Toen ze bijna thuis waren, vroeg de Baäl Sjem: “Heb je alles goed meegekregen?” Rabbi Arje knikte stralend en zei dat hij alles begrepen had. Toen liet de meester zijn vlakke hand zachtjes over het voorhoofd van rabbi Arje glijden, en op dat moment was rabbi Arje alles, alles weer kwijt. De kraaien krasten maar hij verstond ze niet.

De Baäl Sjem zei met een glimlach: “Wee jou, rabbi Arje, je hebt een snoeplustige ziel! Waarom kon je niet met je hele ziel naar mij luisteren? Je wilde haastig vele dingen bereiken. Maar de wonderen van God zijn voor degenen die zich met heel hun wezen aan het éne kunnen wijden.” Rabbi Arje sloeg snikkend zijn handen voor het gelaat.

(Uit: Chassidische vertellingen, bew. Piet van Veldhuizen; voor vespers, vieringen)

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *