‘De roman is in de kern een komische kunstvorm.’

‘De roman is in de kern een komische kunstvorm.’

ariestorm
Uitgave: mei 2019

Proloog

[fragment] Toen ik een jaar of veertien, vijftien was, was mijn jongere zus – ze is ruim een jaar jonger dan ik – verbijsterd door het feit dat ik de typemachine van mijn vader pakte, die op de keukentafel zette, er een vel papier in draaide en vrolijk begon te tikken. Het verbaasde haar niet dat ik die machine van mijn vader gebruikte; ze wist dat ik zijn toestemming daarvoor had. Iets anders hield haar bezig. Ze wees naar het papier dat om de rol in de wagen van de machine zat en zei: ‘Dat papier schrijf je zomaar vol zonder dat ik je zie nadenken?’
‘Ja,’ zei ik, terwijl ik verder tikte. ‘Wat is daar mis mee?’
‘Dat is best bijzonder,’ zei ze. ‘De meeste mensen zuchten en steunen als ze iets moeten schrijven, maar jij doet het gewoon, je gaat meteen aan de slag.’
Het was waar. En het is nog steeds waar. Ik schrijf met veel plezier en ogenschijnlijk ook zonder me er al te veel voor in te hoeven spannen. Ik doe het graag. Misschien moet ik dit niet onthullen, want lezers houden van schrijvers die zeggen dat schrijven hard werken is, een buitengewone inspanning, zwaarder dan dat je bevalt van een kind. (Amateurschrijvers en mindere schrijvers in het algemeen vergelijken hun scheppende werk opmerkelijk vaak met zwanger worden en het krijgen van een kind.) Ik las een keer dat iemand eerst een halfuur op de grond ging liggen voordat hij ging schrijven. Zo ben ik dus niet. Ik houd evenmin van het eindeloos krabbelen van aantekeningen in notitieboekjes of het vullen van systeemkaarten met allerhande opmerkingen. Dat laatste deed Vladimir Nabokov. Maar daarna schreef hij de roman vlot, met een combinatie van kalm toezien op een geduldige en gestage groei van wat hij schreef en flukse spontaniteit – of wat daarop lijkt.
Schrijven, dat is wat ik het liefst doe, al komt lezen erbij in de buurt. En misschien is het ook niet helemaal waar. Wat ik écht het liefst doe is leven. Maar om daarvan te genieten moet ik erover schrijven (en lezen).

ariestorm2Het heeft met energie te maken. In literaire fictie, maar ook in andere teksten, waardeer ik energie meer dan deugdzaamheid; er moet iets gebeuren in proza. Daarmee bedoel ik niet dat er allerlei heftige gebeurtenissen hoeven te worden beschreven; het zit vooral in de stijl, of wat ik vind dat stijl is (want over stijl kunnen de meningen nogal uiteenlopen). Alle ongebleekte en ongepoetste ervaringen uit de werkelijkheid komen in literaire fictie terecht en worden bij elkaar geweven tot een strak en glanzend web. Maar een web heeft vele vertakkingen. Een web is soepel. En breekbaar. Dat moet in het schrijven terug te vinden zijn.
Vanaf mei 2018 begon ik stukken te schrijven voor Propria Cures. Dat bezorgde me enorm veel plezier. Iemand zei tegen me, in een café, na wat bier: ‘Je klinkt in die stukken bevrijd.’ Hoewel dat in enige dronkenschap werd gezegd, is het waar. Ik had altijd al veel lak aan alles en iedereen tijdens het schrijven, ik bleef in zekere zin die jongen die de typemachine van zijn vader pakte en vrolijk begon te tikken, maar toen ik die stukken schreef viel helemáál alles van me af. (Melle Maré – die ook een tijdje boekverkoopster is geweest –, Mathijs S. Mul, Billie Nuchelmans en Tessa Sparreboom – fervent tegenstandster van het televisieprogramma DWDD –: jullie komen op mijn feestje, hè, als ik het boekenweekgeschenk mag schrijven?)
Er was iets gebeurd in de jaren dat ik uiteindelijk echt ‘in de literatuur’ kwam. Ik had er grote verwachtingen van gehad. Schrijvers stonden voor mij op een voetstuk; zíj waren het die me een andere wereld toonden, of laat ik het preciezer zeggen: die me de wereld toonden die er ook was in de omgeving waarin ik me bevond. Dat dacht ik in elk geval.
Als kind las ik redelijk kritiekloos. Natuurlijk, de jeugdboeken van Jan Terlouw, daar vond ik al meteen niets aan; de boeken van J.B. Schuil waren veel beter. Maar toen ik de echte literatuur ontdekte, zag ik wat werkelijk mogelijk was. En ik besloot ook al snel actief de Nederlandse literatuur te volgen. Dat mondde er niet alleen in uit dat ik schrijver werd, maar ook recensent. Van 2001 tot 2018 heb ik vrijwel wekelijks voor Het Parool net verschenen Nederlandse literatuur gerecenseerd. Ik heb dat altijd geweldig gevonden om te doen en ik zou het zo weer doen.
Ik moest daarmee ophouden omdat er zich iets aftekende in de literatuur, en misschien wel in de maatschappij in haar geheel, waarvan ik, als ik me overdreven uitdruk, slachtoffer werd. Ik vind het moeilijk om precies de vinger te leggen op wat dat precies is. Adam Phillips doet een aardige poging in zijn boek In Writing (2016). Het is niet direct duidelijk, betoogt hij, hoe schrijven en lezen het best worden gediend, terwijl er wel een gevoel heerst dat ze onder druk staan. Maar als iets wat van niet al te groot belang is bedreigd lijkt te worden, kan dit verdedigingsmechanismen in gang zetten die de zaak eerder schaden dan goeddoen. Verdedigen mensen tegenwoordig ‘literatuur’, dan klinken ze al snel als religieuze fanatici, of als aanhangers van een politieke overtuiging, of als mensen uit het ziekenhuis. In plaats van dat ze geloven dat literatuur er slechts is voor de mensen die literatuur leuk vinden – en dat dit met waar ze om geven en met belangstelling, betrokkenheid en nieuwsgierigheid te maken heeft, dat liefhebbers van literatuur kortom door te lezen het gevoel hebben dat ze leven op een manier die hun voorkeur heeft –, laten ze het klinken alsof literatuur een systeem is dat op kunstmatige wijze de levensfuncties in stand houdt of dat literatuur de voorbereiding is van een wedstrijd wie de beste morele opvattingen heeft. Overdreven beweringen moedigen de achterdocht aan die ze juist proberen te verdrijven.
De beste verdediging van de literatuur is op zo’n manier te schrijven dat ze mensen aanspreekt, maar tegelijkertijd moet het lastig blijven om uit te leggen waarom dat zo is, waarom mensen dit, het lezen van literatuur, zo aantrekkelijk vinden. Het is de moeite waard je af te vragen waar we bang voor zijn en wat we precies vrezen dat er met literatuur gebeurt als we haar niet langer verdedigen. Schrijven is geen project waarmee je de wereld wilt veroveren – succesvolle schrijvers zouden niet een soort rock- of filmsterren of bn’ers moeten zijn – maar alleen een poging om genoeg mensen te vinden die geïnteresseerd zijn in wat er voor jou het meest toe doet. Het idee van een succesvolle schrijver, merkt Phillips terecht op, is altijd omstreden, en lezen en schrijven zouden juist die dingen kunnen zijn die we doen zonder ons zorgen te maken over het eventuele succes ervan. Dat een schrijver onze aandacht trekt met wat hij schrijft, en hoe en wat hij schrijft, en waarom dat zo interessant is, zou het enige moeten zijn wat ertoe doet. En dat doet ertoe door de gedachten, de gevoelens, de gesprekken en het leven waartoe dit schrijven kan leiden.
Van deze hele gedachtegang zijn we ver verwijderd geraakt, of in elk geval wordt die indruk gewekt. Er zullen nog altijd mensen zijn die lezen, serieus lezen, en daarmee bedoel ik niet dat ze geen enkel gevoel voor humor hebben. Integendeel. Humor is het gezichtspunt van waaruit intelligente mensen de wereld beschouwen. De roman is in de kern een komische kunstvorm; een romanschrijver die niet komisch is, moet worden gewantrouwd. Humor is iets anders dan een komische roman. Maar ik dwaal af.
Of toch niet helemaal. Kenmerkend voor een literaire roman, voor literaire kunst in het algemeen, is dat die serieus en niet serieus tegelijk is. Dat geldt niet alleen voor míjn favoriete schrijvers, dat geldt voor alle werkelijk literaire fictie: je bouwt iets op en gelijktijdig breek je iets af, of andersom. Je ziet dit mechanisme al in de titels van een schrijver die ik zeer bewonder en die verderop in dit boek nog ter sprake zal komen. Bouwval, De nietsnut, Mystiek lichaam – titels van Frans Kellendonk (1951-1990). Kellendonk was een schrijver die met tegenstellingen werkte, en die tegenstellingen zitten al in die titels. (Dat dwangmatig werken met tegenstellingen maakt zijn oeuvre ook een tikkeltje kinderachtig, maar laat ik niet meteen al te opzichtig afbreken wat ik voorzichtig aan het opbouwen ben.)
Waar ik het nu over heb, en dit gaat over het ideale schrijven en lezen, heeft niets met poseren te maken of met het je anders voordoen dan je bent of met het spélen dat je een schrijver bent. Het heeft niets te maken met de hele rimram van onzin waarmee je te maken krijgt als je je ook maar zijdelings met de Nederlandse literatuur bemoeit – onzin die overigens op de voorgrond is komen te staan. De Nederlandse literatuur is een horrortheater geworden waar blufferige mannen en vrouwen de macht hebben gegrepen. Literatuur is hetzelfde geworden als poseren. Literatuur is in je gezicht schreeuwen dat iets een boek is en dat het belangrijk is om te lezen en dat het belangrijk is om die auteurs te lezen die zo schreeuwen. Literatuur is iets heel anders geworden dan wat literatuur éigenlijk is. Literatuur heeft nog steeds met energie te maken, maar niet met een energie die in de boeken wordt gestoken, maar die daarbuiten wordt tentoongespreid. Het motto van het derde deel van Mystiek lichaam luidt: ‘Distinctiedrift is levensdrift / Eenheidsdrift is doodsdrift.’ En hoe ironisch Kellendonk deze woorden van Carry van Bruggen ook gebruikt, ik kan me er helemaal in vinden. Het horrortheater van de Nederlandse literatuur is een springerig geschreven boek, maar juist op die manier worden mijn bedoelingen duidelijk. Tijdens het schrijven van dit boek voelde ik me inderdaad bevrijd.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *