Chestertons biografieën

Chestertons biografieën

chest23St. Franciscus was een kleine, schrale en drukke man, mager als een lat en trillend als een boogpees, en in zijn bewegingen als een pijl uit de boog. Heel zijn leven was een reeks van plotselinge uitvallen en sprongen: de bedelaar nalopend, naakt het bos inrennend, in het vreemde schip springend, de tent van de Sultan binnenhollend, op het punt zich in het vuur te storten. Uiterlijk moet hij geleken hebben op het dunne bruine herfstblad, eeuwig uitdansend voor de wind. Maar in werkelijkheid was hij de wind zelf. St. Thomas was een zware, logge reus van een man, plomp en traag in zijn bewegingen, de ‘Stomme Os van Sicilië’: zeer goedig en grootmoedig, maar niet bijzonder gezellig en spraakzaam: verlegen en schuchter, afgezien nog van de ootmoed der heiligheid; teruggetrokken en verstrooid, afgezien nog van die nu en dan voorkomende, maar angstvallig verborgen extasen en geestvervoeringen. chest28St. Franciscus was zo gejaagd en vurig, dat de geestelijken, die plotseling tegenover hem stonden, hem aanzagen voor een krankzinnige. St. Thomas was zo flegmatiek en onaandoenlijk, dat de studenten, die met hem op de collegebanken zaten, hem voor een achterlijke sukkel hielden. Hij was trouwens een schooljongen, zoals men ze steeds aantreft: een schooljongen van het soort, dat nog liever voor ezel wil doorgaan, dan zich in zijn dromen te laten storen door beweeglijker en levendiger ezels. Deze tegenstelling in het uiterlijke kan worden uitgestrekt tot bijna iedere karaktertrek van beide persoonlijkheden. Het was de paradox van St. Franciscus, dat hij hartstochtelijk verzot was op poëzie en toch niets van boeken hebben moest. Als er één feit in St. Thomas’ leven sterk naar voren treedt, dan is het zijn liefde voor en zijn leven van boeken. Toen men hem vroeg, waar hij God het meest dankbaar voor was, gaf hij het simpele antwoord: ‘Ik heb iedere bladzijde verstaan, die ik ooit gelezen heb.’ [Uit: G.K. Chesterton, De heilige Thomas van Aquino]

chest26We voelen dat alles wat er is excentrisch is, hoewel we niet weten wat het middelpunt is. Dit gevoel voor het groteske van het heelal stroomde door Dickens’ hoofd en hart als het waanzinnige bloed van elfen. Hij zag al zijn straten in fantastische perspectieven, hij zag al zijn burgervillaatjes topzwaar en idioot, hij zag ieders ogen als schoteltjes. En dat was de basis van zijn vrolijkheid – de enig reële basis van iedere filosofische vrolijkheid. Deze wereld moet niet gerechtvaardigd worden zoals zij gerechtvaardigd werd door de mechanische optimisten; zij moet niet gerechtvaardigd worden als de beste van alle mogelijke werelden. Haar verdienste is niet, dat zij ordelijk en verklaarbaar is; haar verdienste is, dat zij fantastisch en onverklaarbaar is. [Uit: G.K. Chesterton, Charles Dickens]

“Chesterton is ondanks zijn volslagen onvermogen om in theologisch jargon te vervallen, bij uitstek een religieus denker. Hij denkt van binnenuit over geloven. Het is alsof je, kijkend naar een tenniswedstrijd, eindelijk met de bal méé vliegt, en het spel wordt, in plaats van het alleen maar vanaf de tribune te becommentariëren. Het cirkelt allemaal, als badwater om een losgetrokken stop, om het besef ‘dat er iets persoonlijks is in de wereld, als in een kunstwerk’. We zijn bedoeld, door iets, door iemand, door een Ander. En wat we ook betekenen, ‘we betekenen het op een uitermate hevige manier’.” (Willem Jan Otten)

Author G. K. (Gilbert) Chesterton, in portrait by E. O. Hoppe. (Photo by E. O. Hoppe/Mansell/Time Life Pictures/Getty Images)

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *