Buber lezen – II
Die Welt ist dem Menschen zwiefältig nach seiner zwiefältigen Haltung.
Die Haltung des Menschen ist zwiefältig nach der Zwiefält der Grundworte, die er sprechen kann…
vertaling, annotaties en typografie: LWvdS
[“Waarnemen, gewaarworden, voorstellen, willen, voelen, denken en dergelijke – alleen hieruit bestaat het menselijk innerlijk niet. Ze vormen samen het Rijk van het Het. Maar het Rijk van het Jij heeft een andere grond.”]
Er is geen onafhankelijk Ik, er is alleen het Ik van het grondwoord Ik-Jij en het Ik van het grondwoord Ik-Het. Als iemand Ik zegt, bedoelt hij een van beide. Dit Ik dat hij bedoelt, alleen dat Ik is[!] er wanneer hij Ik zegt. Ook als hij [alleen] Jij of Het zegt, is het Ik er, van het ene of van het andere grondwoord.
Ik zijn en Ik zeggen zijn één. Ik zeggen en de grondwoorden zeggen zijn één. Wie een grondwoord zegt, treedt en [be]staat in dit woord.
*
[En dus:] Het leven van het menselijk innerlijk is niet alleen te vinden door transitieve werkwoorden. Het bestaat niet alleen uit activiteiten die iets tot voorwerp hebben. Ik neem iets waar. Ik word iets gewaar. Ik stel me iets voor. Ik wil iets. Ik voel iets. Uit al deze en dergelijke activiteiten alleen bestaat het menselijk innerlijk niet. Ze vormen samen het Rijk van het Het. [!] Maar het Rijk van het Jij heeft een andere grond.
*
Wie Jij zegt, heeft geen iets tot voorwerp. Want waar een iets is, is ook een ander iets; ieder Het grenst aan een ander Het; dit Het is er slechts doordat het grenst aan een ander Het. Maar als er Jij wordt gezegd, is er geen iets. Jij is grenzeloos. Wie Jij zegt, heeft geen iets, hij heeft niets. Maar hij staat [tot Jij] in de relatie [van het woord].
[“Het grondwoord Ik-Jij sticht de wereld van de relatie.”]