‘Art is the real world’
Voor het Wintertuinfestival 2017 in Nijmegen schreef Nina Polak de openingslezing, een ode aan de vrije lezer en schrijver:
(..) Er bestaan vele theorieën over het waarom van verhalen. ‘We tell ourselves stories in order to live,’ schrijft Joan Didion. Onze levens hangen aan elkaar van verhalen, we gebruiken ze om de wereld te begrijpen, onszelf te begrijpen, om onszelf belangrijker te maken dan we zijn, om te biechten, te bidden, om te overtuigen, te vermaken en om liefde te bedelen. Ik noem maar wat. Dit blijven algemeenheden, natuurlijk. Een beginnende schrijver zal op een goed moment ook moeten beginnen zich af te vragen waarom zij doet wat ze doet, wat ze ermee wil, wat ze nu eigenlijk zoekt in dat uitdijende bouwwerk van zinnen. Ik heb het over zoeken – nogal een vastgeroest woord in deze context – omdat het me daar toch echt om gaat. Voordat ik aan een verhaal begin, weet ik niet wat ik wil zeggen. Als ik dat wel zou weten, dan zou ik het niet nodig vinden om er nog een verhaal omheen te schrijven. Ik hoop schrijvend te komen tot iets wat de moeite waard is. En ik geloof dat dat ook geldt voor de schrijvers die ik bewonder. Hoewel ik nooit precies zou kunnen zeggen wat ik dan zoek, kan ik wel iets zeggen over wat ik op gelukkige momenten vind, in werk van anderen en heel soms in mijn eigen werk. Ik vermoed dat het iets te maken heeft met hoe de taal van de literatuur zich tot de werkelijkheid verhoudt. ‘There is no doubt fiction makes a better job of the truth’ zo schreef Doris Lessing in haar autobiografie. En iets vergelijkbaars sprak Saul Bellow uit toen hij zijn Nobelprijs in ontvangst nam: ‘Only art penetrates the seeming realities of this world. There is another reality, the genuine one, which we lose sight of. This other reality is always sending us hints, which without art, we cannot receive.’ In de beste fictie openbaart zich de werkelijkheid. Werkelijker dan je haar kent. ‘Art is the real world,’ schrijft ook Jeanette Winterson, een van mijn favoriete schrijvers. ‘It is the reality that we understand on a deeper level.’ Zo’n visie heeft ook duistere implicaties. Als alleen kunst je de werkelijkheid toont, dan zou je kunnen concluderen dat we ons dagelijks leven leiden in bedrog. En wie de actualiteit volgt zal dat niet eens een al te gekke bewering vinden. Hoe vaak horen we niet dat we leven in een tijd van nepnieuws, fact-free politics en presidenten die hun faam danken aan reality tv, die naam ten spijt het meest leugenachtige der genres. We brengen grote delen van onze sociale levens onder op online platforms, die ons toejuichen om een eenzijdig beeld van onszelf te cultiveren – gezond, geslaagd, gelukkig. Er wordt ons aangeleerd om er meningen op na te houden. Stramme, afgemeten meningen, die zich laten vangen in 280 tekens, of in slogans die het goed doen in talkshows. En in die talkshows worden we eigenlijk alleen uitgenodigd als die afgemeten mening zich ook nog eens aan een van de uiterste polen van het meningenspectrum bevindt, want anders heb je geen lekker debat, geen goeie tv, geen hoge kijkcijfers. Het is een tijd, kortom, waarin ‘realistisch zijn’, een voortdurende paniek vereist. Je moeten kiezen waar je staat, kiezen wat je laat zien, kiezen hoe je je laat zien. Nu kiezen. En nu we het toch over actualiteit hebben – ik ben eraan voorbijgegaan dat je [de] vraag van mijn vader ‘waarom heb je dit boek eigenlijk geschreven’ ook [..] anders zou kunnen interpreteren. Bijvoorbeeld als: ‘waarom heb jij, Nina – kleinkind van kampoverlevers – in zulke afzichtelijke politieke tijden als de onze, zo’n volkomen apolitiek boek geschreven? Waar is je vuur? Waar is je solidariteit? Je woede? Het is een beetje voor de retoriek dit, want mijn vader is geen politiek mens, maar ook dit vind ik een terechte vraag, die meer mensen zullen hebben en die ik wil beantwoorden. Het is in feite een vraag naar de bruikbaarheid van mijn boek. Niet ‘waarom heb je het geschreven?’ maar ‘wat kunnen we ermee in deze kuttijd?’ Dit zou mijn antwoord zijn. Ik vermoed dat het politieke potentieel van literatuur – als het dat al heeft – zich zelden in een politieke boodschap bevindt. De enige echte mogelijkheid tot verzet die de literatuur biedt, de enige echte bruikbaarheid, zit ‘m in het lezen en schrijven zelf. En hier citeer ik weer Jeanette Winterson: ‘Life can’t be about utility – it has also te be about emotion, it has to be about imagination, it has to be about things for their own sake, so that this journey of ours makes sense to us and is not simply something that we’re rather fretfully trying to get through another day, another week, another month – that pressure that we so often feel… Reading books really does take your hand of the panic button. It allows your breathing to return to normal, it allows you to occupy the space that isn’t entirely ruled by other people’s demands and by utility.’
Ik moest hieraan denken toen ik afgelopen week in museum het Valkhoff, hier in Nijmegen, een tentoonstelling bezocht van de tekenaar Ben Luderer. En je hoeft daarover maar één ding te weten om er onmiddellijk ook naartoe te willen (als je dat al niet gedaan hebt): deze man heeft veertig jaar aan één tekening gewerkt. En hoewel je dat Matthijs van Nieuwkerk zo hoort zeggen – Ben Luderer werkte veertig jaar aan één tekening – gaat dit werk in alles tegen de tijdgeest in. De ingelijste potloodtekening van anderhalf bij vijf meter toont de negentiende eeuwse binnenstad van Nijmegen in vogelvluchtperspectief. Het is een stad van voor bombardementen, voor grootschalige slooppartijen. Een stad die de tekenaar nog kent uit zijn vroege jeugd, en waar hij altijd naar heeft terugverlangd. Ga je dichtbij het gigantische ding staan, dan zie je een mate van detail waar de tranen je van in de ogen springen. Elke straat, elk gebouw is het resultaat van grondige studie naar geschiedenis en bouwstijl. Boeken vol plannen, schetsen en aantekeningen. Dagen, uren, maanden, jarenlang met dat potlood op dat papier. Een plattegrond van een stad die niet meer bestaat. Een stad die nooit heeft bestaan eigenlijk, omdat de reconstructie uit talloze geïnterpreteerde fragmenten bestaat en dus nooit echt kan kloppen. Het is een vrije lezing van de stad. Maar hoewel dat Nijmegen van Luderers tekening dus een fictie is, spreekt er een waarheid uit die je op Google Maps nooit vindt: een half mensenleven aan liefde, voelbaar in de lijnen van iedere gevel, ieder kozijntje, ieder persoontje dat door die straten dwaalt. Een afgeleide schrijver als ik ziet hier boven alles één ding in: een ode aan de aandacht. Die diepe, monomane aandacht, waarvan het moderne leven ons aan alle kanten berooft. En – om terug te komen op Winterson – die schitterende onbruikbaarheid. De nutteloosheid van een niet meer kloppende kaart. Een droomlandschap, ontstaan uit de veertig jaar aanhoudende innerlijke noodzaak van één bewustzijn. Voor niemand en niets anders dan die noodzaak zelf. Vrij van paniek, vrij van verlammend zelfbewustzijn, vrij van voortdurende statusupdates. Wanneer lezen we nog zo? Wanneer schrijven we nog op die manier? Kunnen we zo nog lezen en schrijven? Wie daarop ja kan antwoorden is een vrije lezer, denk ik. Wie, zoals ik, sceptisch is over de aanwezigheid van die kwaliteit bij zichzelf, moet naar Ben Luderer. Hij heeft me doen inzien wat ik mijn vader zou moeten antwoorden als hij weer eens vraagt naar de bruikbaarheid van mijn boek: Het is nutteloos, pap, compleet nutteloos, dat is nu juist het hele, prachtige ding. (4 december, 2017)