Archief van
Maand: juni 2018

Meegaan in de flow

Meegaan in de flow

In Surfen met Sartre vraagt Aaron James, hoogleraar filosofie aan de universiteit van Californië en zelf verwoed surfer, zich af welke levenslessen we kunnen leren van surfers en hoe moderne filosofen als Sartre die schragen. Zo wijdt James een heel hoofdstuk aan ‘flow’, een begrip dat ook op werkvloeren wereldwijd een opmars maakt. Met genoegen presenteert iFilosofie een selectie uit dat hoofdstuk.

Een surfer gaat mee met de flow en komt tot een verheven, schone relatie met een golf. Dat spreken over ‘meegaan met de flow’ is dus niet zomaar een slappe metafoor. Surfers doen dat letterlijk, en de meesten van hen doen het regelmatig, dag in dag uit, jaar na jaar, van jongs af aan, tot ze er echt te oud voor worden. Voor de gelukkigsten onder hen is het de belangrijkste manier waarop ze hun beperkte tijd onder de zon hebben doorgebracht.

Meegaan met de flow zou voor iedereen goed zijn, zo wordt beweerd. We zouden het leven dan niet langer zo zwaar opvatten. De onbelangrijke dingen frustreren ons niet langer. Het is voorbij met het angstige najagen. In plaats daarvan focussen we ons op wat werkelijk de moeite waard is. Op onze beste dagen merken we dat we leven als een surfer op een golf – we gaan met een uitstekende timing en een groot gemak geheel op in onze activiteiten, en zijn uiterst gracieus. Idealiter komen we zo natuurlijk en zo vaak mogelijk in deze gezegende toestand en bereiken we wat de Grieken eudaimonia noemden, een toestand van gelukkige, menselijke bloei.

‘In de flow zijn’ lijkt dus iets te maken te hebben met dat je leven goed verloopt. Maar wat betekent het dat je leven goed verloopt? En wanneer is dat ‘in de flow zijn’ dan zo dat je leven beter is dan het anders zou zijn geweest?

Volgens het ‘experiëntialisme’ is de kwaliteit van leven uitsluitend afhankelijk van de kwaliteit van de ervaringen. De kwaliteit van de ervaringen die een persoon heeft – zelfs al zijn ze een illusie – is het enige wat ertoe doet voor de vraag hoe goed of hoe slecht het leven van die persoon is. Althans, zo luidt de theorie. Dat betekent dus dat wanneer een machine virtual reality maakt die volstrekt overtuigend is, het niets mag uitmaken voor je geluk of de ervaringen die in deze reality hebt echt zijn of door de machine worden gegenereerd.

Surfers weten wel iets over flow, en dit begrip betekent voor hen in elk geval niet om zoveel mogelijk plezier te beleven door de golven te berijden. Hun zou het wel degelijk uitmaken of ze daadwerkelijk aan het surfen waren of alleen maar virtueel. Het is namelijk zeker niet zo dat de daad van het surfen nog dezelfde waarde zou hebben, vergelijkbaar zou zijn, als je deze uitsluitend zou meemaken in een ongelooflijk overtuigende ervaringsmachine, waarin je van die ongelooflijke golven-berijdende, meegaan-in-de-flow-ervaringen kunt hebben, precies zoals je die hebt wanneer je werkelijk surft, alleen dan vanuit je luie stoel, terwijl je kleren droog blijven, er elektroden op je schedel geplakt zitten en surfwetenschappers je hersenen bedienen om te zorgen dat je de allerfraaiste golven krijgt geserveerd en de meest gewaagde manoeuvres kunt uithalen. Je zou het verschil niet kunnen aanwijzen, maar toch zou er wel een verschil zijn in hoe goed je leven verloopt. Zo geldt ook dat een bijzonder overtuigende orgasmemachine toch niet zo goed zou zijn als echte seks, ook al waren die twee in de ervaring niet van elkaar te onderscheiden. Iemand die alleen maar overtuigende virtuele seks heeft gehad, mist toch zeker iets, omdat het toch wel enig verschil maakt, en vaak zelfs een enorm verschil, of er nog een echte persoon bij betrokken is en de relatie wordt beleefd of verdiept.

Surfen heeft uitstekende experientiële flowkwaliteiten. Vaak surf je beter wanneer je minder nadenkt en het je maar gewoon laat overkomen, misschien nog met de gedachte: oké, niet te veel op de technische details letten, gewoon met de flow meegaan. Wanneer je tijdens een sessie of gedurende een hele week steeds maar weer geluk hebt, bereikt de flowervaring haar volle kracht. Je surft het beste wanneer je het niet probeert, wanneer je vloeiende, radicale wendingen maakt die automatisch beginnen aan te voelen, haast alsof je erbij staat en ze ziet gebeuren. De tijd lijkt zich te vertragen. Je voelt je open, verbonden, betrokken en toch doeltreffend terwijl je daar zo meerijdt op de fysieke, vloeibare flow van een brekende golf. Maar dat soort momenten van optimale afstemming zijn ook van voorbijgaande aard. De gewone dagen, met de gewone golven en alle rustige en harmonieuze gevoelens, de gewone pret, en de schoonheid van het handelen, het aangename van de zoute lucht, het milde briesje en het glazige, zacht op-en-neer bewegende lichtgevende oppervlak van de zee zijn echt niet minder belangrijk. ‘Het is ook gewoon goed om eens lekker nat te worden,’ hoor je surfers wel eens zeggen. Dat heb je vaak of misschien wel dagelijks nodig om je gezonde verstand te bewaren en enthousiast te blijven.

Dergelijk plezier is geen pure, kale ervaring, zoals een doffe pijn of een melancholische bui, maar heeft een prettige ervaringskwaliteit. Het zijn ervaringen van of over iets werkelijks dat verder gaat dan de geestelijke toestand van de surfer. Surfers surfen niet uitsluitend omdat het leuk is, omdat het een prettige geestelijke toestand zou opleveren, nee ze surfen als doel op zich, ‘om het surfen’, dat wil zeggen, om wat er intrinsiek geweldig aan is, om datgene waar alle plezier uiteindelijk van getuigt. Wat werkelijk geweldig is aan surfen, even afgezien van de opwinding, het lichamelijk ontspannende effect en de goeie existentiële vibraties, is dat je werkelijk in een relatie van adaptieve afstemming staat, een relatie van harmonie in verandering waarop je hele subjectieve bewustzijn zich volledig richt. Het genot is, kort samengevat, goed omdat het waar is. Het doet ertoe dat je werkelijk surft op bewegend water en niet alleen denkt of droomt over surfen en geniet van de natte fantasie. Je verhoudt je op een afgestemde manier tot een objectieve vloeibare fysieke werkelijkheid die buiten jezelf ligt, waar je geen greep op hebt.

Daarmee wil ik het virtuele niet afdoen als iets onbelangrijks. Als virtueel surfen werkelijk ooit iets gaat voorstellen, zal ik het zeker willen proberen. Virtuele ervaringen hebben zo hun eigen waarde, en misschien hebben ze zelfs wel een eigen werkelijkheid als virtualiteit. Als we gedwongen zou worden om te kiezen tussen een ongelukkig leven vol surfen op slechte golven in de fysieke werkelijkheid, en tijd doorbrengen in een fantastische ervaringsmachine, denk ik dat surfers het over het algemeen niet eens zouden kunnen worden over wat nu het belangrijkst is, werkelijkheid of kwaliteit. De relatieve puristen zouden kiezen voor echt surfen, en de relatieve hedonisten verkiezen waarschijnlijk virtueel surfen. Of stel je nu bijvoorbeeld eens voor dat je je hele leven tot nu toe hebt geleefd in een ervaringsmachine en dat je er nog niet zo zeker van kunt zijn dat het leven nog te verdragen is op het moment dat je wordt losgekoppeld. (In The Matrix, een film waarin de keuze tussen werkelijkheid en kwaliteit wordt gethematiseerd, kiest onze held Neo voor het virtuele en leert hij de code en de virtuele werkelijkheid te beheersen, in plaats van het leven in de niet virtuele werkelijkheid, dat tamelijk waardeloos is.) Misschien kun je dan maar beter wat behoudend zijn: waarom zou je iets veranderen aan de situatie die nu al goed is? Dan kun je beter vasthouden aan virtueel surfen, zelfs als surfen op echt water ook heel erg goed zou zijn.

Het is geen zuiver hypothetische kwestie, en de vraag is alleen nog maar urgenter geworden sinds de filosoof Robert Nozick hem voor het eerst stelde in de jaren zeventig, toen hij zich afvroeg of het eigenlijk wel rationeel was om je eventueel te laten aansluiten op een ‘ervaringsmachine’. Nu we allerlei verleidingen online hebben en verschrikkelijk veel tijd doorbrengen met Geweldige Dingen elders, maakt die enorme stroom bewustzijn op afstand het steeds moeilijker om nog aanwezig te zijn in je eigen lichaam, in je eigen fysieke omgeving, in deze ruimte of in dit café, of met deze persoon. Het is niet zo vreemd dat we allemaal een beetje moeite hebben om nog afgestemd te blijven op de niet-virtuele werkelijkheid, in het leven en in onze politiek.

De waarde van surfen op echt water betekent slechts dat er dus werkelijk conflicterende waarden bestaan. Er moet werkelijk een evenwicht worden gevonden tussen kwaliteit en werkelijkheid, er moet een behoorlijk goede reden worden gevonden om de smartphone aan de kant te leggen en te gaan surfen, om nat te worden in de vloeibare werkelijkheid.

Maar als het virtuele echt kan zijn als virtualiteit, is dat dan niet echt genoeg? In hoeverre verschilt dat dan nog van een werkelijk werkelijke, niet-virtuele werkelijkheid, en waarin zit dan dat verschil? Het antwoord is deels dat virtueel surfen in de machine gewoon geen surfen is, het is niet de vaardige activiteit waarvoor het nodig is dat je je met je lichaam verhoudt tot de vloeibare werkelijkheid.

Stel, je bent aangesloten op een flowmachine en de ervaringen zijn al vooraf geprogrammeerd. Dan bevind je je niet werkelijk in de flow, je bent hooguit een passieve waarnemer die als het ware een overdonderende film bekijkt. Maar stel je nu eens een machine voor die je toestaat om actief betrokken te zijn, om je flowervaring actief te beïnvloeden, alsof je een joystick in je handen houdt. Dan zou je toch kunnen stellen dat je een vaardigheid beoefent, zoals wanneer je een videospelletje speelt en misschien toch tamelijk vloeiend door de verschillende puzzels en opgaven gaat en steeds een nieuw level bereikt. Toch zal de vaardige handeling op dat moment nog altijd niet hetzelfde zijn als surfen op golven. Het spel dat je speelt kan best werkelijk zijn als virtualiteit, maar je bent niet aan het surfen – je beoefent niet de vaardige handelingen die van nature een lichamelijke interactie vormen met de niet-virtuele wereld in zijn vloeibare belichaming.

Wanneer je goed presteert in een activiteit die om vaardigheid vraagt – wanneer je een taal vloeiend spreekt, een fascinerend gesprek hebt, je soepel tussen de tegemoetkomende voetgangers op een drukke straat door beweegt, surft langs scherpe lijnen en fraaie wendingen gemaakt – dan is dat door de aard van de activiteit een manier om je te verhouden tot de wereld buiten je hoofd.

Waarom? Omdat je niet zou vinden dat je ‘goed presteert’ als surfer, gewichtheffer, of wielrenner als je dat alleen zou ervaren in een of andere droommachine. De vaardigheid van het surfen moet worden beoefend om haar goed te kunnen beoefenen. En ze wordt nu eenmaal niet beoefend, niet goed en niet slecht, als je helemaal niet nat wordt van het water, als je je lichaam niet in opperste afstemming beweegt op basis van hoe je de veranderlijke golven ervaart. Als flow dus niet meer is dan een manier om een activiteit die om vaardigheid vraagt goed uit te voeren, dan moet in de flow zijn wel een relatie tot iets buiten onszelf inhouden. Daarom heeft het experiëntialisme ook ongelijk in wat het over flow zegt: flow zit niet helemaal in je hoofd.

De oude filosofen vroegen zich nooit af waarom we er eigenlijk naar zouden moeten streven om gelukkig te zijn. Toch is dat een vraag die de moeite van het stellen waard is: waarom zou je überhaupt aandacht besteden aan jezelf en aan je ‘geluk’? Zoek nu maar gewoon naar die goede zaken die je gelukkig maken, doe gewoon die dingen die je het meest de moeite waard lijken, en dan zal het geluk zich wel vanzelf aandienen, als een soort neveneffect. Aristoteles zei wel dat menselijke bloei belangrijker was dan het streven naar iets anders. Of zoals Joseph Butler, de achttiende-eeuwse bisschop en filosoof, dat idee verder uitwerkte: als ik de dag begin in een poging om over het algemeen gelukkig te zijn, dan heb ik geen idee hoe ik dat moet aanpakken. Ik zal meer specifieke dingen moeten vinden om te doen, zoals gaan kijken hoe de golven erbij liggen of misschien eens een nieuwe surfplank proberen. Toch hoeven die specifieke activiteiten niet veel met mezelf te maken te hebben. Ze kunnen best gaan over de manier waarop ik mij verhoud tot anderen en het andere. Zo komt het dat surfers beweren dat ze niet om het plezier surfen, niet voor zichzelf, maar om het surfen zelf. Ze vinden hun geluk zonder ernaar te zoeken en zijn ervan overtuigd dat deze op zichzelf al geweldige activiteit het meer dan waard is om er je beperkte tijd van leven aan te besteden. Als ze om dat ongrijpbare geluk zouden geven, en als ze zouden weten wat het was, dan zou het ook surfen zijn.

Dat is allemaal een natuurlijk gevolg van het idee dat succesvol zijn als persoon een kwestie is van het uitoefenen van een vaardigheid, een kwestie van ‘effectiviteit’. Vaardige activiteit is een manier om je te verhouden tot wat buiten je subjectieve ervaring ligt. Maar het goed doen als persoon, eudaimonia, zal ook afhangen van hoe je je verhoudt tot de wereld buiten je hoofd. En dat is dan ook de reden waarom ‘surfen’ op een bijzonder overtuigende ervaringsmachine misschien wel even leuk kan zijn, maar geen basis vormt voor een bloeiend leven, terwijl daadwerkelijk nat worden in het water, surfen, dat wel kan. Surfen drukt minstens net zo goed – of misschien zelf beter dan wat dan ook – op een heldere en zuivere manier uit wat de waarde is van je objectief verhouden, in een afgestemde, harmonieuze afhankelijkheid tot wat buiten jezelf ligt.

 

►Citaat van de maand

►Citaat van de maand

vreugdenhil10
“We made a society that strives for more, without asking what that more is for.” (Sam Wells, St. Martin-in-the-Fields, London – geciteerd door Tim Vreugdenhil, stand-up theoloog (foto))

 

‘Refeodalisering van het publieke domein’

‘Refeodalisering van het publieke domein’

ankersmit
(Waarom de Europese cultuur zich opnieuw moet uitvinden)

[trouw.nl, 29|6] Frank Ankersmit (1945) is emeritus hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij publiceerde vijftien boeken, waarvan ‘De sublieme historische ervaring’ (2008) werd bekroond met de Socrates Wisselbeker. Als politiek-filosofisch denker nam hij uitgesproken posities in, onder meer tegenover het Forum voor Democratie, dat hij aanvankelijk steunde, maar later weer vaarwel zegde.

Redenen om zijn nieuwe boek niet te lezen:

Ankersmit beweert dat het repertoire van de Westerse culturele vormen eindig is. Alle mogelijkheden ervan zijn vandaag uitgeput: de erfenis is op. De filosofie heeft haar einde bereikt met Derrida, de muziek met Schönberg en de literatuur met Proust. “Iedere werkelijk originele arbeid is onmogelijk geworden.” Hiermee profileert Ankersmit zich als een cultuurpessimist. Hij kan het niet laten alles wat vandaag aan de orde is als modieus en leeg te beschouwen. In abstracte kunst (Rothko) ziet hij niets, conceptuele kunst is uit den boze.

Redenen om het boek wel te lezen:

Ankersmit verrast voortdurend, met zijn pittige citaten, zijn uitdagende stellingen en zijn originele overdenkingen. Bovendien is hij een rasverteller, die de lezer met allerlei snedige anekdoten het – vaak moeilijke – verhaal intrekt.

(Origineel is zijn bewering dat er een ‘refeodalisering van het publieke domein’ aan de gang is. Overheidstaken worden uit handen gegeven aan private partners.)

 

ifilosofie
Klik hierboven op cover voor gratis abonnement!

ankersmit2

Trigger-theologie

Trigger-theologie

Dominee Tim uit Amsterdam, in stand-up gisteravond in Nijkerkse boekhandel: ‘Ik ben voortdurend op zoek naar eerlijke verhalen. Eerlijk over hoe mooi, absurd, betoverend en ingewikkeld het leven is.’

vreugdenhilEindelijk een theoloog sinds Kierkegaard (de Socrates van Kopenhagen), die niet alleen gedachten en ideeën uit bijbelse en theologische bronnen in gesprek brengt met actuele thema’s, maar ook zichzelf op het spel zet. Alles kan du moment zinnig of onzinnig zijn. Waar past, schuurt, schuift het. Welk geloof kan de wereld aan? Met welk geloof  besta ik te bestaan? Zoveel mensen zoveel antwoorden. Zoveel vragen. Wie weet wat wanneer waarheid is? Waarheid valt alleen gaandeweg te ontdekken, hier en daar een sluier, een glimp, een lach, een traan. En ja, per bijbelwoord is God im Frage. Niet om de Onzienlijke nu al onbeschroomd in de ogen te zien, maar om de ene Ander te zien die zich in de ogen laat zien, in het hart laat kijken.

Leuk wensdromen, of genadige werkelijkheid? Tim overleefde gisteravond, denk ik, hoop ik, geloof ik. Hij leve lang en gelukkig.

vreugdenhil8
Stand-up theoloog

 

New Gray

New Gray

gray3
April 2018

[vice.com] Gray has written a new book called Seven Types of Atheism, revealing the surprising variety of perspectives among irreligionists.

VICE: You’re quite hard on the new atheism of Richard Dawkins and others. What frustrates you about their way of thinking?
John Gray: It’s their idea of religion as a failed scientific theory of everything, a primitive science. When it comes to the Genesis myth, even the early Christian scholars said, “You mustn’t read this as a literal rendition of fact.” It’s a mistake to confuse religious fundamentalists with the vast, rich tradition of religion life. Religion is not an explanatory theory of the world; it’s a way of making sense of living in the world.

John Gray is an English philosopher and former School Professor of European Thought.

 

Vaclav Havel: “Kies het gezelschap van degenen die de waarheid zoeken, maar ren weg van degenen die haar gevonden hebben.”

Abdelkader Benali over Kafka en het verlangen naar onafhankelijkheid

Abdelkader Benali over Kafka en het verlangen naar onafhankelijkheid

[bron: decorrespondent.nl; fragment cadeau-artikel van schrijver Abdelkader Benali]

De gedaanteverwisseling van Kafka maakte diepe indruk op me. Het leek over mij te gaan, mijn relatie met mijn familie en de spanning die ontstaat wanneer je met traditionele waarden temidden van de moderniteit opgroeit. Ik verslond het boek. De hoofdpersoon Gregor Samsa wordt op een ochtend wakker als een gigantisch insect, die verandering kantelt zijn verhouding met zijn familie. Hij wil opstaan, maar kan dat niet. Hij wil gaan werken, maar kan dat niet. Zijn inertie maakt hem voor de familie tot ongedierte.

benalikIk las mijn eigen nachtmerrie. Mijn zucht naar onafhankelijkheid maakte me voor mijn familie tot een vreemd wezen. De mensen die me hadden gemaakt keken vertwijfeld en misprijzend naar me alsof ik ongedierte was. Ik wist niet dat het zo was, bij Kafka begreep ik dat het zo was.

Het loopt niet goed af met Gregor Samsa in De gedaanteverwisseling. Het boek is een waarschuwing en troost voor een ieder die zijn onafhankelijkheid zoekt. Wie je wil zijn staat in schril contrast tot wat je directe omgeving wil dat je bent. Kinderen die worden gepest, meisjes die willen voldoen aan een onmogelijk schoonheidsideaal, jongens die niet durven uitkomen voor hun seksuele geaardheid, vrouwen die een hoofddoek dragen in een islamofobe omgeving: de druk van de goegemeente is verstikkend.

De dag dat ik op mezelf ging wonen was fantastisch. Ik was in een staat van euforie. Het insect was bezig zich te ontpoppen. Ik had mijn eigen kamer, ver weg van mijn ouders, ver weg van mijn familie, ver weg van mijn verstikkende verleden. Het was maar een kleine kamer, nog geen zestien vierkante meter met een hoogslaper. Voor 120 gulden kocht ik bij een kringloopwinkel een tafel, een bank, een zwart-wittelevisie en een koelkast.

Onafhankelijk zijn ging me beter af dan ik had gedacht. Het was ook verbazingwekkend makkelijk. De lading vrijheid die ik tot mijn beschikking had vulde ik met lezen, studeren, achter de vrouwen aan gaan en sporten. Seks was een prachtige bonus, een ticket naar het paradijs. Toen ik de zwart-wittelevisie had aangezet, zag ik Bill Clinton getuigen over zijn vermeende affaire met Monica Lewinsky. Hier was een man die werd gestraft voor zijn seksuele frivoliteit. Gezegend de tijd waarin dit het hoofdnieuws was.

De ontlading duurde een paar jaar. Toen kwam de klad erin. De onafhankelijkheid begon zich tegen mij te keren. Ik verlangde om onverklaarbare redenen naar mijn familie. Ik wilde het gesprek opnieuw aangaan, deze keer vanuit mijn onafhankelijkheid en niet vanuit de afhankelijkheid, en hoewel dat geregeld leidde tot heftige conflicten, was ik daar toch naar op zoek.

Wanneer er een beroep op mij werd gedaan, vloog ik naar het ouderlijk huis. En toen verschillende leden van mijn familie gebukt gingen onder persoonlijke problemen die hun leven ontwrichtten, kon ik me niet aan een gedeelde verantwoordelijkheid onttrekken, alsof alleen ik met al mijn wereldwijsheid en autonomie in staat was om ze echt te beschermen. En wat ik toen ontdekte, was dat een familie een fragiel iets is, misschien wel een fictie waarin het goed toeven is, maar in onze moderne samenleving allang niet meer afdoende bescherming kan bieden.

Daarvoor is de externe druk te krachtig, vooral op een traditioneel gezin waar van oudsher religie, traditie en gehoorzaamheid aan de ouders belangrijke steunpilaren zijn en juist die waarden eroderen in een wereld waarin individualiteit, gelijkheid en vrijheid elke vorm van groepsgevoel uit elkaar trekken. Mijn ouders probeerden op hun ouderwetse manier de boel bij elkaar te houden, wat volledig mislukte. En ik geloofde dat als iedereen mijn weg ging, iedereen vanzelf gelukkig zou worden. Wat niet gebeurde.

benalikWat ik zag was hoe een systeem van afhankelijkheid in elkaar aan het storten was. De familiestructuur waarin iedereen op iedereen kan rekenen bleek een mythe. Wat overbleef was een verzameling individuen die krampachtig op zoek waren naar eigenwaarde en respect, een beetje privacy en wat geld. Het bleek heel moeilijk voor ons om de kwetsbaarheid die we voelden naar elkaar uit te spreken, alsof we de woorden die we vonden onder geen geval met elkaar konden delen, alsof de waarheid de boel pas echt zou laten exploderen.

Het hield me bezig. En toch moest ik weer door, ik kon niet meer die loyaliteit opbrengen die vroeger vanzelfsprekend leek. Ik was nu van mezelf, de klok kon niet worden teruggedraaid. Maar overal waar ik kwam werd ik verteerd door een verlangen om mijn familie te helpen, om een rol te spelen in het leven van mijn ouders en ondanks alle verschillen toch een vreedzame consensus te hebben. Ik herlas De gedaanteverwisseling van Kafka waarin dat verlangen naar eenheid onder het conflict de voeten wegbrandt. Wanneer een gemeenschap uit elkaar valt worden we allemaal insecten voor elkaar.

In de tussentijd leefde ik er lustig op los. Ik herinner me een Koninginnedag die op z’n einde loopt en die voor mij nog moet beginnen. Ik fiets langs het Museumplein, waar mensen vandaan lopen op zoek naar dekking voor de naderende regen. Ik ben op weg naar een feestje. De druppels deren me niet. Op dat moment vloeit mijn vrijheid door in de vrijheid van de wereld, alsof ik een instrument ben dat meespeelt in een prachtige van optimisme en weemoed doordrenkte symfonie.

De onafhankelijkheid had ook zijn grenzen, een bepaalde sleur. Mijn ouders hadden zich neergelegd bij mijn onafhankelijkheid. We hadden een mooie doch respectvolle afstand tot elkaar opgebouwd. We begrepen elkaar niet helemaal, maar dat hoefde niet uitgesproken te worden. De bloedbanden garandeerden een minimale hoeveelheid liefde.

De stilzwijgende afspraak werd slechts zo nu en dan onderbroken door gemopper over wanneer ik aan huisje-boompje-beestje ging doen, want zoals alle ouders, wensten zij ook mij dezelfde gevangenis met open deuren toe die ze voor zichzelf hadden gebouwd. Er gingen soms maanden voorbij dat ik ze niet sprak. Onder de onafhankelijkheid stroomden rivieren van schuldgevoel. Het ging allemaal veel dieper dan ik wilde toegeven.

benalikMijn vader besloot op bedevaart te gaan naar Mekka. Ik begeleidde hem naar Marokko, waar zijn moeder hem zou vergezellen. Ik was blij dat ik hem kon uitzwaaien, ik was blij dat ik hem kon achterlaten. Door zijn moeder mee te nemen liet hij zien dat hij afhankelijk was van haar. Alleen op bedevaart gaan zou geen bedevaart voor hem zijn. Ik vond het mooi, maar begreep het niet.

Ik herlas De gedaanteverwisseling van Kafka en kon het niet uitlezen. Het voelde als een marteling. Als een straf. Gregor Samsa lachte om mij.

 

“Papa, weet je dat er heel veel van jou op Spotify staat?”

“Papa, weet je dat er heel veel van jou op Spotify staat?”

[uit: Trouw, 23|6] Ter gelegenheid van de 85ste verjaardag van haar vader, zingt Trijntje Oosterhuis in november een avond lang liederen van Huub Oosterhuis in Carré. ‘We inspireren elkaar.’

(..) Trijntje tegen haar vader: “Papa, weet je dat er heel veel van jou op Spotify staat?” Huub kijkt licht verbaasd en lijkt dat vreemde Engelse woord in zijn hoofd te spellen. “Als je op jouw naam zoekt, vind je heel veel terug.“

Huub zou graag zien dat zijn dochter op die avond van het eerbetoon, het lied tegen de Derde Wereldoorlog gaat zingen dat hij in 1972 op het hoogtepunt van de Vietnamoorlog schreef op de melodie van het Wilhelmus.

Huub: “Ik heb er toen voor gepleit dat alle volksliederen moesten worden omgeschreven tot liederen voor de vrede. Dat lag natuurlijk gevoelig, maar ik heb het wel gedaan. Je moet die bewerking van het Wilhelmus wel heel ingetogen zingen.”

Trijntje: “Daar zou ik nou nooit opgekomen zijn. In mijn perceptie is het Wilhelmus een bedwelmend, luid lied. Huub laat zo een ander licht op het Wilhelmus schijnen. Ook door de tekst natuurlijk. Ik vind het een geniaal idee en creatief gezien een hele leuke uitdaging. Zo zullen op die avond heel veel dingen gebeuren tussen mijn vader en mij omdat onze werelden bij elkaar komen.”

(..) Trijntje en Huub hebben nog altijd veel contact met elkaar. Lange tijd belde Trijntje haar vader vaak ’s nacht op, als ze naar huis reed na een optreden: “Iedereen sliep dan al, maar hij zat nog gedichten te schrijven.”

Huub: “Ik weet vrijwel altijd waar ze mee bezig is, maar soms ook niet. Ik ben natuurlijk gaan kijken naar haar nieuwe theatertour en dan zeg ik natuurlijk dat ik het heel goed vind. Dat moet je als vader. Maar ik vind er ook wel wat van.”

Trijntje: “Ik vrees zijn oordeel niet hoor. We inspireren elkaar. Niet alleen rond dat concert in Carré. Huub heeft mij ook zijn laatste dichtbundel gegeven. Die moet ik alleen nog lezen. We hebben het allebei zo druk.”

 

De schrijver als nomade

De schrijver als nomade

[bron: dereactor.org] Goed beschouwd is ‘vluchteling’ reeds een strak omlijnde identiteit in het hedendaagse debat, al is het afhankelijk van je politieke positie wat je ziet. Voor sommigen staat de vluchteling gelijk aan gelukzoeker, profiteur of crimineel. Mensen die deze vluchteling onderdak wilden verlenen associëren hem vermoedelijk veeleer met hulpbehoevend, zwak en dankbaar voor alle hulp die hem wordt geboden. Juist dan kan het tegenvallen, als zo iemand getraumatiseerd blijkt te zijn, de taal niet spreekt, er andere gebruiken op nahoudt of anderszins meer op de Absolute Ander lijkt, dan op de enthousiaste gastheer of -vrouw.

De ellende is, dat het niet veel beter wordt als we wél vragen aan de vreemdeling of hij eerst zijn identiteit wil onthullen. Gastvrijheid is een aporie, zegt Derrida en die begint al bij de vraag naar de identiteit. Wat weet je nu eigenlijk van iemand als hij zich voorstelt? Zo’n zelfbeschrijving is per definitie volstrekt onvolledig, die wordt geschapen voor een specifieke context, gestileerd naar verwachtingen en is slechts van toepassing op een fragment van iemands leven. Maar als iemand al geen recht doet aan zijn eigen identiteit, hoe moet het dan aflopen met de poging om een ander te vatten in woorden? Juist het opdringen van zo’n selectieve identiteit aan een ander kan uiterst pijnlijk zijn.

goud-001
-klik op cover voor leesfragment-

Dit is het spanningsveld van het spreken over identiteit: de vraag naar identiteit dringt zich voortdurend aan ons op, terwijl elke poging deze volledig te vatten gedoemd is te mislukken. Toch staat er nogal wat op het spel. Niet alleen wanneer iemands identiteit in een hokje wordt geduwd – als criminele vluchteling of zachtaardige vreemde – maar zeker ook wanneer de ander met de beste bedoeling wordt gereduceerd tot een stromend ongrijpbaar [n]iets. Dan ontstaat veeleer een mijnenveld waardoorheen de bundel Ontworteld. De schrijver als nomade laveert.

Fixatie

Wat is ontwortelen? Zo luidt de vraag die Ontworteld bijeenhoudt. De bundel is de uitkomst van een druk bezocht symposium, georganiseerd door hoogleraar theologie Johan Goud (1950) in Utrecht. Aan de destijds voorgedragen teksten werden voor het boek drie artikelen toegevoegd. De bijdragen lopen uiteen in stijl, vorm, uitgangspunt en inhoud en dat is misschien ook onvermijdelijk voor zo’n boek. Er is één verschil dat zo in het oog springt, dat het een zekere eenheid aanbrengt. Het gaat om de vraag of dit zogeheten ontwortelen nu iets zegt over de achtergrond van de schrijver of over het schrijven als zodanig.

Tekst gaat verder onder afbeelding

goud

In het eerste geval is het ‘ontworteld-zijn’ voorbehouden aan een migrantschrijver, aan een zwervende schrijver, of een ironische schrijver, zodat het ontwortelende iets zegt over de identiteit van de schrijver. Ontworteling wordt zo een puur biografisch gegeven, zoals voor een auteur die in de rubriek Nederlands/Marokkaans wordt geplaatst, omdat – zoals de achterflap meldt – ontworteld zijn voor hem een hard feit is. In het tweede geval wordt juist de functie van het schrijven in het doorbreken of formeren van identiteit op de voorgrond gesteld. Dienaangaande is het aardig om op te merken dat de titel van het symposium het woord ‘Ontworteling’ gebruikte, terwijl de bundel ‘Ontworteld’ als naam heeft. Een fixerend zelfstandig naamwoord – dat (nog) niet in Van Dale voorkomt – tegenover een werkwoord (hoewel in voltooide vorm). We zullen zien dat dit geen onbeduidend verschil is.

Op zoek naar een antwoord op de vraag wat dit ontwortelen precies is, valt in meerdere essays de naam van Gilles Deleuze (al dan niet met zijn gezel Félix Guattari). Zo legt literatuurwetenschapper Birgit Kaiser Deleuzes begrip van nomadische identiteit uit als een voortdurend worden, als een voortdurende transformatie. Het gaat om de ‘almaar doorgaande en continu aan verandering onderhevige formatie van een “subject” dat ontspringt aan en verstrengeld blijft met zijn omgeving, gevormd door en vormgevend aan zijn omgeving’. Zo’n begrip van vloeibare identiteit moet worden opgevat als een kritiek op een gefixeerd subject, een essentialistische of doelmatige opvatting, waarin identiteit ofwel al vastligt op basis van afkomst, ras, nationaliteit of sekse, ofwel het stabiele eindpunt is van een proces van identiteitsconstructie. Een gefixeerde identiteit groeit, krijgt wortels, bestendigt zich en valt zo te ontwaren als een behoorlijk afgesloten eenheid. Alle auteurs in de bundel lijken het erover eens dat zo’n essentialistisch opgevatte identiteit problematisch is, en essentialisme is inderdaad voor zulke Franse filosofen ronduit een scheldwoord.

Een voorbeeld van zo’n gefixeerd subject is Gottfried Wilhelm Leibniz’ idee van de monade. In die opvatting is het subject een duidelijk omlijnde entiteit, die de hele wereld in zich sluit, maar slechts een klein aspect van deze wereld tot uitdrukking brengt, zo schrijft Kaiser. Voor een deleuziaanse nomadologie (taalspel: nomade tegenover monade) is dit echter veel te rigide. Subject en wereld zijn voor hem amper nog uit elkaar te houden. Dit heeft consequenties voor de manier waarop een deleuziaanse nomade groeit, waarop hij zich voortbeweegt in de tijd. Zijn identiteit groeit als gras, op een rizomatische wijze. Terwijl een boom – het beeld bij uitstek van de essentialistische monade – in het zaadje een duidelijk beginpunt heeft, vandaar groeit, boven- en ondergronds op een binaire wijze vertakt en zo langzaam zijn bestendige vorm krijgt, daar valt er bij grassen geen begin- of eindpunt aan te wijzen. Grassen woekeren. De wortels groeien op een chaotische manier. Hak je ze ergens weg, dan groeien ze elders onverminderd door. Rizomen zijn in hun ontwikkeling niet afhankelijk van een eenduidig begin- of eindpunt of een onveranderlijke kern. En, inderdaad, het is niet eenvoudig om in een mensenleven aan te geven wat de structurerende wortel of de bepalende richting is van iemands identiteit.

Thuis voelen

Wat betekent ontwortelen nog, als het goed beschouwd voor een subject niet onoverkomelijk is als er eens wat van zijn wortels afsterven of verdwijnen? Kaiser merkt terecht op dat ‘de prefix “ont-” lijkt aan te geven dat er een tijd daarvoor was, waarin er een “worteling” was die nu is ontworteld, weggerukt, in zekere zin vernietigd’. Voor het idee van ‘ontworteld-zijn’, als vervreemd zijn, is inderdaad geen ruimte meer in een nomadisch perspectief op identiteit. Er is voortdurend sprake van afsterven en aangroeien van eindeloos veel verschillende wortels in een mensenleven. Het idee van het ontworteld-zijn, lijkt schatplichtig aan het beeld van de boomstam: de mens als bestaande uit één centrale stam, die uit de grond wordt gerukt en elders opnieuw geplant. En ja, als het nomadisch subject een voortdurend ‘worden’ betreft, dan kan het vanzelfsprekend nimmer ontworteld zijn. Zo opgevat, is identiteit een proces van voortdurend wortelen én ontwortelen (het voltooid deelwoord van de titel van de bundel wordt daardoor nog problematischer).

En wat is er dan nog over van het subject? Is er in deze krioelende kluwen van beweeglijke wortels nog een individu te onderscheiden? Kaiser voert Édouard Glissant op – ook een naam die in meerdere essays terugkomt – die ‘fabulerend’ vorm geeft aan identiteit ‘als het mythologiseren en bedenken van een volk dat nog moet ontstaan’. Dit denken van Glissant, Deleuze en Guattari plaatst ons, aldus Kaiser, voor een uitdaging. Het idee van wortels wordt niet opgegeven,

maar stelt een ander type geworteld-zijn ervoor in de plaats, een geworteld-zijn dat zich uitbreidt of ontvouwt in de relatie en wederzijdse uitwisseling met anderen. Door ‘identiteit’ te denken als een proces van spatio-temporeel weven door middel van expansie in plaats van afstamming, en als een slechts voorlopig gestabiliseerde pool binnen een netwerk van ‘relata’ […] weet Glissant ons denken naar een niveau te tillen dat boven identiteitspolitiek, boven een Hegeliaanse ‘identiteitsconstructie’ uitstijgt.

Duidelijk wordt vooral waartegen de auteur zich op dit hogere platform van het denken verzet: essenties, afstammingen en stabiliteit en kennelijk ook Georg Wilhelm Friedrich Hegel, die in de laatste zin nog wordt opgevoerd om een schop in ontvangst te nemen. De nadruk in de bijdrage van Kaiser ligt vooral op de voettocht naar boven (de kruistocht tegen een essentialistisch subject). Als we willen weten wat we daarboven kunnen zien, moeten we zelf Glissant maar lezen, blijkt uit een voetnoot op de laatste bladzijde. Diegene die al eens over dat pad liep (maar niet doorhad dat het naar boven ging), of elders al zag dat het essentialisme wellicht op een misverstand berust, blijft wat mistroostig achter.

Want kan dit nomadisch subject ooit iets anders zijn dan een kritisch referentiepunt, zoals Marc De Kesel zich elders eens afvroeg? Het gevaar is dat zodra een nomadisch subject zich laat voorstaan op zijn nomadisme, hij afglijdt naar het cartesiaanse zelfbewustzijn waartegen alle kritiek nu juist was gericht. Of in de bewoordingen van de verontwaardigde De Kesel:

Het [is] nomadisme van zelfbewuste nomaden, die voor hun nomadendom uitkomen en die zich thuis voelen bij zichzelf. Nomaden die overal thuis zijn. Wereldburgers, maar met de nadruk op burgers: zeker van zichzelf, in de manier waarop ze met hun onzekerheid en thuisloosheid te koop lopen. De assertieve uiting van hun onzekerheid veronderstelt immers een subject/drager die aan deze onzekerheid ontsnapt. Die ‘vooronderstelling’ – die ‘suppositie’, dit ‘sub-jectum’ – is niets anders dan het cartesiaanse subject. Het is de cartesiaanse, verborgen zekerheid die schuilgaat onder elke uiting van twijfel en onzekerheid, en die zich juist door die verborgenheid in stand houdt. Wij modernen en postmodernen doen niets anders dan koketteren met onze nomadische conditie, onze onzekerheid, ons gebrek aan houvast en identiteit.

Individuele groepsvorming

Een van de geslaagdste bijdragen aan de bundel is ‘Ontworteling als rite de passage van Nederland’. Religiewetenschapper Ernst van den Hemel laat hierin zien dat nomadisme onverwachte slachtoffers kan maken. Hij stelt de prikkelende vraag wat er gebeurt als taboedoorbreking, dynamiek, ontworteling en individuele ongrijpbaarheid een rite de passage van Nederlands nationalisme worden. Dat lijkt tegenstrijdig, zo vervolgt hij, omdat taboedoorbreking vaak als het tegenovergestelde van strak omlijnde identiteitsvorming wordt gezien. Het eenentwintigste-eeuwse nationalisme maakt van ironie echter het hoofdingrediënt van de nationale identiteit. Zo kan individualisme het kenmerkende groepselement worden en ontworteling fungeren als de wortel van de identiteit.

Van den Hemel betoogt dat het ontwortelde, ironische individu – ooit het symbool voor de kritiek op de macht – nu is ingelijfd en gefixeerd tot de essentie van de Nederlandse cultuur.

[D]e wijze waarop het vrijdenken van Reve en andere iconen van de jaren zestig geframed wordt als inherent Nederlands, [maakt] zichtbaar […] dat een bepaalde vorm van denken over vrijheid, ongebondenheid, en kritische transgressie samen kan gaan met groepsdenken en nationalisme.

Van den Hemel heeft de paradoxale kern van het denken over ontworteling hier bij de staart. Als ontworteling wordt gedefinieerd als het ontwrichtende, beweeglijke, niet-essentiële, hoe valt daarover dan in fixerende, stellige, argumenterende woorden te spreken? Elk spreken over ontwortelen loopt immers voortdurend het risico om zelf een zekere bestendigheid te ontwikkelen en daarmee de uitsluitende fixatie te bewerkstellingen die het probeert te vermijden. Zelfs een beweeglijk denken over worteling, ontkomt hier niet aan.

Daadwerkelijke ontworteling is veeleer, zo eindigt Van den Hemel met woorden van Hans Faverey, een vijver in een meer. ‘Dat wil zeggen, een fictieve omlijning in een groter, vloeiend geheel. Een identificatie die uit niks bestaat dan een tijdelijke benoeming die, zodra je er harde conclusies aan wilt verbinden, je met lege handen achter laat’. Met name dat laatste lijkt me van belang. Voorzichtigheid blijft geboden in elk spreken over fragiele identiteit.