Door een bizar straatongeluk op 29 februari 2016 verstomde de stem van mijn vriend dr. Henk Vreekamp. Hij twitterde op deze schrikkeldag: ‘De laatste dag van het jaar vandaag. Morgen is het nieuwjaarsdag. Een nieuwe lente, een nieuw geluid.’
Zijn laatste boek Het jaar van Vivaldi lag klaar voor uitgave. Postuum verscheen deze tekst op de laatste pagina’s:
“In mijn verbeelding zie ik het veld aan de overkant. Het land van groene luister en louter licht. Een verzegelde poort waait open. Ik wandel een tuin binnen. Aan de oever van een rivier sta ik. Water stroomt, helder als kristal. Als een kind schep ik het klare water in de holte van de hand en drink.
In het paradijs ben ik dus. Ik zie dat de rivier ontspringt bij de troon. Zoals eenmaal in de tempel van Jeruzalem vanuit het altaar een rivier stroomde. Dwars door de heuvels van Judea naar beneden, recht de Dode Zee in. De diepstgelegen plek van de aarde. De plek die door het levenschenkende water van de heilige stad een Levende Zee wordt. Riet, biezen en vissers verschijnen aan de oever van het voorheen dode water.
Het is Jeruzalem waar ik ben. De stad in het midden, nu met paradijselijke contouren. Een open hof. Een straat wandel ik op, de hoofdstraat[!], langs de rivier. Op de oevers staan bomen. Stuk voor stuk vertakkingen van de ene boom in het midden van de tuin. De hof van Eden herwonnen. De tuin van hem en haar uit het Hooglied. De tuin van Maria Magdalena op de ene lentemorgen.
De heidenvolken, depressief, zwaarmoedig als zij zijn van huis uit, diepgezonken als de bodem van de Dode Zee, worden opgetild en dansen vervolgens als een kind in het voorjaar.
Flarden van de verbeelding weven zich samen tot een gedachte. Geen nacht. Geen winter. Geen seizoenen. Altijd lentetijd. De woorden zingen als een durend refrein door me heen. Geen bemiddeling meer. Geen godsdienst meer. Geen religie die verwordt tot een godvergeten doel in zichzelf. God, mens en dier kennen elkaars naam. Een feest van aarde en hemel. God alles in alles. God alles in allen.
De schilderijen aan de wanden nagenoeg gehuld in duister. De laatste regendruppels tegen het vensterglas. Het vuur in de haard bijna gedoofd. De stoel naast me onbezet. Ik staar in de laatste gloed. Ik zoek een slaaphouding. Terwijl buiten de windstromen in kracht en kou elkaar naar de kroon steken, het Adagio molto toekomstmuziek mij in de oren fluistert, kijk ik op de nauwelijks nog zichtbare wijzers van de klok. Het is vijf voor twaalf.”
Willem Jan Otten: In het volgroeiend bewustzijn blijven de drie stadia [esthetisch, ethisch en religieus] gelijktijdig werkzaam, als de ringen in een boom. Daarom is het een echte kierkegaardiaanse paradox om te beseffen dat Kierkegaard, juist ook in zijn late Christus-omcirkelende geschriften, om te beginnen stijl is. Een esthetisch, literair genoegen. En dat als hij dat niet was, de adembenemende stilist en de ongeëvenaarde metaforensmid en de doeltreffende verhalenverteller, hij niet zijn unieke plek in het christelijke denken zou hebben ingenomen. Dankzij die stijl kan hij iets wat maar heel weinig filosofen, en nog minder theologen kunnen, en dat is: zonder enig vertoon met gezag spreken. (..) Zijn opgave is nu eenmaal van meet af aan geweest: van binnen uit denken. Een enkeling zijn, de man die Copernicus weer heeft omgedraaid, en ons bewustzijn, ons besef van existentie, in het midden heeft geplaatst – of, zoals John Updike, schreef: ‘Kierkegaard heeft ons ingepeperd, met Romantische urgentie, dat, subjectief gesproken, onze existentie het centrum van het universum is.’
Waar Hegel [als een adelaar] in een mulischiaanse glijvlucht de hele Mont Blanc overziet en in kaart brengt, daar hakt diep binnen in Kierkegaard zin voor schitterende zin zijn gang door de berg…
Hij staat te boek als de wijsgeer van de angst, maar wat weet hij veel van liefde, hij troost zonder woorden van troost.
Uit: Willem Jan Otten, De erfvraag (in: Wat bezielt Kierkegaard? Zeven essays over een dwarse denker)
We kunnen bij Kierkegaard de voorafschaduwing van een toekomstige poëtica waarnemen. Kierkegaards Of-of (gedeeltelijk metafysica, gedeeltelijk memoires, voor een deel ook droombeelden van de staat van totale energie van taal) is een voorstadium van onze toekomst. We kunnen het niet adequaat beschrijven met ons huidig vocabularium van genres. Het maakt deel uit van een buitengewoon belangrijke, maar moeilijk aanwijsbare evolutie van een statische, discontinue interpretatie van de werkelijkheid tot een levende waarneming van het organische proces, van de verandering en pluraliteit binnen de vormen. In (bijvoorbeeld) William Burroughs kinderlijke idee van een losbladig boek – dat steeds in een willekeurige volgorde kan worden gelegd, naar de wil van de lezer – schuilt een Kierkegaardiaans inzicht in de onvoorzienbare mogelijkheden van de literaire vorm. De ‘happenings’ van Kierkegaard, het ‘Gesamtdrama’ van Kraus en de fuga’s van Broch zijn meer dan boeken, het zijn nieuwe ordeningen van inzicht, andere regels in het oude, verwarde spel dat taal met de wereld speelt. — Uit: Language and Silence, vert. Johan Polak, p.171-172
In 2014 verscheen My Unwritten Books, waarin ‘A Theology of Emptiness’
Baricco’s directeur van een glasfabriek is een bevlogen reiziger en bedenker van dwaze projecten. Zijn ultieme droom is een kaarsrechte spoorweg van tweehonderd kilometer aanleggen en een eigen trein bezitten. En dan zijn er nog de vele andere personages met hun wonderlijke verhalen en ideeën, zoals Pekisch, die droomt van muziek met voor anderen onhoorbare tonen, Hector Horeau, die droomt van het Crystal Palace en van een complete stad van glas, en Pehnt, die elke dag iets in zijn paarse schrift schrijft om het niet te vergeten.
Land van glas is een kafkaësk verhaal met een bonte stoet aan kleurrijke personages, vol verbeeldingsrijke visioenen en fantastische dromen.
Men zou dit debuut (met de Italiaanse titel: Castelli di rabbia – zie onder) kunnen lezen, naast alle andere aspecten, als een beeld of metafoor van wat literatuur is. Het verhaal is een opgave voor de lezer, die personages, gebeurtenissen en verwijzingen tot een geheel moet maken. De Nederlandse titel verwijst naar de droom van de hoofdpersoon die een glasfabriek heeft: hij wil een eigen trein hebben, een eigen locomotief, die nergens heen voert, die zelfgenoegzaam door een open vlakte rijdt, zonder nuttig doel. Het verhaal is soms bizar, maar adembenemend mooi geschreven. De inspanning van de lezer wordt rijkelijk beloond.
Uit een interview door Reinjan Mulder, NRC 20 december 1996:
Baricco noemt als voorbeeld van zijn ‘schrijven met omwegen’ de komst van een stoomlocomotief in zijn debuutroman Land van glas. Het boek beschrijft onder meer een inventieve glasfabrikant die van zijn verre reizen voor zijn vrouw kleine cadeautjes meebrengt. Op een dag besluit hij haar een echte stoomlocomotief te geven. “Als ik dat gewoon had verteld, was de verrassing voor de lezer beperkt geweest. Een vrouw krijgt een stoomlocomotief. De locomotief wordt veel meer dan een object. Het wordt een beeld, een utopie, het staat voor een verlangen.”
Baricco vertelt eigenlijk tegen wil en dank in de literatuur te zijn terechtgekomen. Tot hij zes jaar geleden aan Land van glas begon, had hij er nooit serieus over gedacht om fictie te gaan schrijven. “Ik heb ook nooit gedichten of korte verhalen geschreven.” Na zijn afstuderen werkte hij als muziekcriticus en als free-lance redacteur bij uitgeverij Einaudi. Voor zover hij in romans was geïnteresseerd, was dat uit filosofische belangstelling. “Ik las Musil vanwege zijn verwantschap met Nietzsche.”
In 1990 wilde hij van de ene op de andere dag iets nieuws aanpakken. Geen roman. Volgens Baricco is zijn debuut nooit als roman bedoeld geweest. Hij zou zijn Italiaanse uitgever zelfs hebben verboden het woord op de titelpagina te zetten. Land van glas is volgens de flaptekst een mengeling van filosofie, een in woorden vervatte film en een verhaal. De Italiaanse titel Castelli di rabbia, zegt Baricco, was gebaseerd op een woordspeling. ‘Castelli di sabbia’ zijn in het Italiaans zandkastelen. In de ‘Kastelen van woede’ moest iets doorklinken van vergeefsheid en desillusies. Zuchtkastelen dus.
(review) Wie geïnteresseerd is in de manier waarop Luther zichzelf en zijn ideeën in de markt zette, maar een beetje huiverig is voor al die theologie die dat met zich meebrengt, die kan zijn hart ophalen aan een prachtig nieuw boek van Andrew Pettegree, de kenner bij uitnemendheid van de wereld van het boek in de zestiende eeuw: Het merk Luther. De blurb op de omslag, die tegelijk ook illustreert (letterlijk) wat de hoofdboodschap van het boek is, zegt precies waar het over gaat. Je wandelt met Luther door het ministadje Wittenberg, je hoort Luther ruzie maken met de locale drukker Rhau-Grunenberg als hij weer eens minderwaardig zetwerk heeft afgeleverd. Je ziet Lucas Cranach en Melanchthon bezig met het ontwerpen van spotprenten op de paus. Maar bovenal krijg je ontzag voor de schrijf- en werkkracht (en concentratie) van Luther in met name de jaren 1517-1525. Zeer leerrijk is het stuk over Luthers eerste Duitse boekje (‘Sermon von der Ablasz und Gnade’, 1518), eigenlijk een pamflet, een brochure. Het zijn maar 8 bladzijden, 20 korte alinea’s. In iets meer dan 1.400 woorden (2 A4-tjes) zet Luther puntsgewijs en beknopt uiteen wat hij heeft willen zeggen met zijn thesen over de aflaat, zo, dat elke Duitser die kan lezen, het begrijpt. Wie iets van de theologische debatstijl van de late Middeleeuwen kent, weet dat dit not done was. Hier is een revolutionair bezig, die bewust het publiek zoekt om zijn punt te maken. De drukpers staat hem ten dienste, maar tegelijk transformeert Luthers schrijven de drukkerswereld zelf. Een markt wordt ontdekt en de drukpersen komen met al die pamfletten, boekjes in de volkstaal etc. voor het eerst goed onder stoom. In no time ontwikkelt Wittenberg zich van een provinciaal stadje tot een drukkerscentrum van Europa. Aan de hand van Luthers geschriften, waarvan de intellectuele en materiële productie wordt beschreven, schetst Pettegree zo het beeld van een opmerkelijk man (Deel 1) die in het oog van een storm terecht komt, en dit niet ‘toevallig’ (Deel 2). Rond de inhoud en originele stijl van zijn theologische communicatie groeperen zich al snel vrienden en vijanden (Deel 3), waarna Luther uitgroeit tot The Nation’s Pastor, terwijl hij met vaste hand de kerk opbouwt (Deel 4). En passant – verwijzend naar oplagen en herdrukken – laat Pettegree nog maar eens zien hoe belangrijk Luthers gewone educatieve en stichtelijke werken zijn geweest. Van een man die zelf opgetrokken is uit woorden, die ook de scheppende macht van het woord kent, hoeft het niet te verbazen dat hij een boekje geschreven heeft met een titel als ‘Dat men de kinderen naar school moet sturen’, jongens én meisjes! Iedereen moet Gods woord kunnen lezen, neen, nu zeg ik het fout: iedereen moet Gods woord kunnen horen, dus moeten er voorlezers zijn, ‘verbi divini ministri’. (Dick Wursten)
(laudatio van Peter Drehmanns) De Turijnse schrijver Alessandro Baricco houdt van personages die het leven op haast heimelijke wijze te lijf gaan met hemelbestormende plannen en met vertederende, onconventionele pogingen om een onverzoenlijke werkelijkheid te herordenen. Die voorliefde vertaalt zich bij hem ook in zijn houding de literatuur als proefterrein te beschouwen, waar naar hartenlust wordt gesjord aan compositie, stijl en vertelperspectief.
Misschien is Dit verhaal wel Baricco’s meest ambitieuze roman. Het boek getuigt weer van driest vertelplezier en tomeloze verbeeldingskracht. Het bestaat uit zeven delen en overspant de periode 1903-1969. Elk deel heeft een eigen verteller en een eigen signatuur, die tezamen het indrukwekkende bereik van Baricco demonstreren.
Al de echo’s uit de wereldliteratuur die in Dit verhaal doorklinken, weerspreken niet Baricco’s originaliteit, maar zijn veeleer getuigschriften van zijn hoogst wendbare stijl. Nergens krijgen de rijk geschakeerde vertelprocédés bovendien een gratuit karakter, ze spannen op uiterst effectieve wijze samen met hetgeen verhaald wordt.
De finale die Baricco bedacht heeft voor de hoofdpersonen Elizaveta en Ultimo is ronduit briljant. Als een onnavolgbare illusionist slaagt hij erin hun levens te doen samenvloeien terwijl ze tegelijkertijd ver van elkaar verwijderd zijn, en met open mond zien we toe hoe verschillende plotlijnen zich wederom in deze roman ontvouwen als sierlijk kruisende wegen. [NRC Handelsblad, 23 maart 2007]
‘Je zou kunnen zeggen dat de moordenaar en de schrijver aan de uiteinden van de fictie staan: de een leeft in de gevangenschap van de verbeelding en de ander creëert uit vrije wil een nieuwe wereld van verbeelding voor een publiek.’
Connie Palmen is, behalve een van de belangrijkste Nederlandse romanschrijvers van deze tijd, ook een uiterst begaafd essayiste. Palmens beschouwingen maken thematisch onlosmakelijk deel uit van haar fictionele oeuvre, en kenmerken zich door dezelfde tegelijkertijd heldere en bedachtzame toon. Maar waar Palmen in haar romans de werkelijkheid onderzoekt, fungeert die werkelijkheid in haar essays vooral als uitgangspunt. (bol.com)
“De fixatie van de fanatiekeling verraadt een verlangen naar gevangenschap, naar de onvrijheid van het onveranderlijke, naar de schuldeloosheid van het lot, naar het verlies van het kiezende, veranderlijke, verantwoordelijke, spelende zelf. (..) De moordenaar maakt werkelijkheid van zijn eigen fictie en de spelers en schrijvers maken fictie van de werkelijkheid. De westerse wereld is bevolkt geraakt door spelers en we zullen de fictie liefdevol moeten omarmen op terreinen waar in andere tijden het lot ons nog een onverbiddelijke waarheid aanreikte. Waar de fictie en de vrije keuze heersen, zullen we ons bewust moeten zijn van de regels van het spel, van de wetten van het genre en van onze eigen rol. We moeten afzien van de troost van het lot en het gebied betreden van de zware vrijheid van de keuze en de schitterende hardvochtigheid van de eigen schuld.” – essay voor Maand van de Filosofie 2004, p.58 en 61
Dit, mijne heren, is alle levenswijsheid in een notendop. De ware eeuwigheid ligt niet achter het of/of maar ervoor… (p.49)
Belemmer de opvlucht van je ziel niet, bedroef niet het betere in jezelf, mat je geest niet af met halve wensen en halve gedachten. Vraag jezelf, en blijf jezelf vragen, tot je het antwoord vindt; want men kan een ding vele malen hebben herkend en hebben erkend, men kan een ding vele malen hebben gewild en hebben beproefd, en toch, pas de diepe innerlijke bewogenheid, pas de onbeschrijfelijke ontroering van je hart, pas die overtuigt je ervan dat de kennis die je deelachtig bent geworden, je ook toebehoort, dat geen macht je die kan afnemen, want alleen deze waarheid is waarheid voor jou. (p.830)
Tekening van Kierkegaard als schrijver door David HughesKierkegaards dodenmaskerStandbeeld in KopenhagenHet oeuvre
Eredoctor Alessandro Baricco: “Ik voel me het liefst een debutant”
[middaggesprek door Katrien Steyaert] Alessandro Baricco (58) is niet alleen een van Italiës meest getalenteerde romanciers, ook zijn scherpe cultuuranalyses vinden weerklank tot ver buiten zijn landsgrenzen. “Het grote verschil tussen een essay en een roman is dat ik in een roman niet probeer iets van het leven te begrijpen.”
Toen Matteo Renzi twee jaar geleden de jongste Italiaanse premier ooit werd, polste hij zijn vriend Alessandro Baricco voor de post van minister van Cultuur. Die bedankte, maar het zegt veel over zijn status. Vooral sinds zijn ophefmakende essay De barbaren, waarin hij afrekent met cultuurpessimisme – hij poneert dat de commerciële massa- en mediacultuur niet noodzakelijk een verloedering, maar vooral een verandering betekent – wordt Baricco op veel plekken in de wereld beschouwd als een sterschrijver. Spitsvondig, met lef.
Vindt u De barbaren uw meest geslaagde werk?
Alessandro Baricco: “Moeilijk te zeggen, al is het wel één van de twee of drie boeken waar ik nogal fier op ben. Het is een poging om de wereld en de snelheid waarmee die verandert te begrijpen. Dat was moeilijk, maar als ik het boek nu, bijna tien jaar later, herlees, denk ik: het had erger gekund. Destijds verraste het me dat de reacties gelijkliepen in Europa, Zuid-Afrika en verder. De barbaren sneed blijkbaar herkenbare zaken aan en hielp mensen de hoofdvraag scherp te stellen: moet de intellectuele elite, in plaats van zich te blijven afzetten tegen eigentijdse ‘cultuurbarbaren’, niet vooral proberen te begrijpen wat die barbaren bezielt?”
Er is sindsdien veel veranderd.
Baricco: “Absoluut. Twitter en Facebook kwamen erbij, de economische crisis, de bijna-oorlog met wat men de Islamitische Staat noemt. Veranderingen genoeg om de denkoefening nog eens te maken. Om eerlijk te zijn ben ik er al mee bezig. In mijn hoofd heb ik al hoofdstukjes geschreven van – hoe moet ik het noemen? – I Barbari, the sequel.”
Welke plaats krijgt literatuur erin?
Baricco: “Haar eigen plaats. De geschiedenis van de literatuur heeft haar eigen tempo. Er zijn natuurlijk parallellen met die van de wereld, maar op een bepaalde manier is literatuur zeer onafhankelijk. Zo hadden Facebook en nieuwe media maar zeer weinig invloed op de manier van schrijven. Je kunt niet zeggen dat romans van vandaag echte producten zijn van een nieuwe cultuur. Het is een nogal ander verhaal en net dat vind ik fascinerend.”
Baricco noemt literatuur zijn geliefde enclave, de eigenzinnige familie waartoe hij wat graag behoort. Anderen noemen hem een rasverteller, denken we maar aan het bedachtzame en ontroerende Zijde; Emmaüs, over opgroeien en geloof; en het filosofisch getinte Mr. Gwyn. Alle redenen voor een eredoctoraat.
“Het is mijn eerste, en een aangename verrassing. Ik heb lang gedacht dat ik niet het talent en de attitude had om romancier te worden. Essays over filosofie, muziekrecensies, ja die schreef ik, maar dat is een kwestie van intelligentie. Romans hebben te maken met iets bruters. Daarvoor moest ik muren slopen, maar uiteindelijk gebeurde dat op een natuurlijke manier.”
Vindt u uw ambacht intussen gemakkelijker?
Baricco: “Goeie vraag. Als je al veel boeken hebt geschreven, weet je eigenlijk te veel wat je doet. Die kennis is een vijand, want daardoor dreig je werk te maken dat minder steunt op iets ruws als talent. Daarom probeer ik altijd boeken te schrijven die me in situaties brengen die ik niet goed ken of die zelfs totaal nieuw zijn. Dan voel ik me een jongen, een debutant, en zo heb ik het het liefst. Een beetje risico en gevaar zijn onmisbaar.”
Hoe zat dat bij De jonge bruid, uw laatste? Lichamelijkheid en seksualiteit spelen er een grote rol in.
Baricco: “Ja, en net daarom was La Sposa giovane zeer moeilijk om te schrijven. Ik heb nogal laat in mijn leven de complexiteit van het lichaam ontdekt, en wellicht vond ik dat zo verrassend en magnifiek dat ik erover wilde vertellen. Dat deed ik naar mijn gevoel ook al in mijn drie vorige romans (Emmaüs, Mr. Gwyn en Driemaal bij dageraad – red.). Nu geloof ik dat ik alles erover gezegd heb.”
U houdt er toch niet mee op?
Baricco: “Nee nee. Ik had het niet gedacht, maar het begint erop te lijken dat schrijven mijn ding zal zijn voor de rest van mijn leven. Dat komt vooral omdat het me fysiek plezier bezorgt. Dat plezier ben ik nooit kwijtgeraakt en ik heb er behoefte aan om het zeer geregeld opnieuw te beleven. Zonder zou ik stoppen en wie weet, een hotelketen beginnen.”
Verborgen leven?
Het genot zit hem in verhalen in zijn hoofd laten ronddraaien, vaak maandenlang, en daar dan de juiste vorm voor vinden, zegt hij. “Die vorm is het belangrijkste. Anders dan in een essay is het in een roman nooit mijn expliciete bedoeling iets van de wereld te begrijpen. Een lezer, of ik, kan tussendoor weleens iets van het leven vatten in een roman, maar in wezen gaat het om iets anders: een verhaal vertellen.”
U houdt in uw fictie dus een soort mysterie intact. Tegelijk doceert u het schrijversvak in uw schrijversacademie Scuola Holden.
Baricco: “Ja, maar in onze voormalige bommenfabriek krijgen de jongeren veel meer dan alleen les over literatuur. Ze leren ook cinema maken, webteksten, strips. Ik geloof dat dat je als vakman meer instrumenten geeft. Een voorbeeld: in films is de keuze van de afstand tussen jezelf en je publiek iets belangrijks, iets fysieks bovendien. Je beslist om je onderwerp vanaf een meter, twee meter of tien centimeter te belichten en dat heeft gevolgen. Als je na dat te hebben bestudeerd terugkeert naar boeken ben je je veel bewuster van die afstand. Die wordt ook fysiek en je hebt meer vertrouwen om hem te kiezen. Dat is cruciaal voor een verhalenverteller, net zoals de keuze voor een tijd, ruimte, of toon.”
Een goede auteur is dus op de hoogte van andere media?
Baricco: “Niet noodzakelijk. Ik geloof dat je ook goede literatuur kunt bedrijven in eenzaamheid. Alleen ben ik nu eenmaal geïnteresseerd in alles. Ik voer graag levendige gesprekken met de jongeren met wie ik werk, en dat heeft in mijn geval geholpen.”
Is een publieke rol opnemen een must voor een schrijver?
Baricco: “Ook niet. Het is mij overkomen, maar engagement vind ik geen verplichting of iets wat in de aard van de schrijver vervat zit. Er zijn geniale romanciers die geen moer geven om politiek. Ik hou ook niet zo van het politieke bedrijf, alleen acht ik het van tijd tot tijd nodig om op dat vlak van me te laten horen. Even vaak en even graag leid ik echter een verborgen leven.”
Communiceren met lezers vindt u toch waardevol?
Baricco: “Ja, maar ook daartegen moet ik me af en toe beschermen. Eigenlijk heb ik maar een regel: wat ik ook doe, ik moet ervan genieten. Anders draait het op niet veel uit. Geen goed werk zonder plezier.”
Het onverwachte antwoord op een vraag die niet gesteld is
• Eigenlijk zou ik willen zeggen dat ik nog nooit zo’n dwarse, rauwe, gravende, meeslepende en toch wederstrevende en weerbarstige, nadenkende, associërende, mijmerende en gedenkende, laaiende, lastige roman gelezen heb, maar ik weet dat niet helemaal zeker. Wel weet ik dat het een tijd terug is, dat een roman me zo wist te boeien zonder dat ik kan zeggen dat het boek ontdaan is van veel van wat ik doorgaans tégen slechte romans heb: larmoyant gejengel, opzichtige niet-lineaire constructie, ondervertegenwoordiging van weloverwogen stilistisch taalgebruik, op zinsniveau althans, psychologicistische zelfontleding, om maar wat te noemen, en uit secundaire literatuur blijkt tot overmaat van ramp (in andere gevallen althans) het ding ook nog eens een autobiografische basis te hebben. En toch was ik bijna van meet af aan geheel verkocht en eraan verknocht. (..) Wat een pracht van een door post-existentialistische tabakswalm omwolkte zwart-witfilm in woorden is dit. Je puzzelt je suf om alle stippen met elkaar te verbinden, maar bijna iedere alinea lijkt ook een potentiële mise en abyme. Deze bijvoorbeeld:
“Eigenlijk is het een luxe: De luxe van het tekort – al kun je dat natuurlijk niet als zodanig ervaren. Als ik altijd bij je was zou ik dit verliezen – maar toch zou ik het gewild hebben (dat is, denk ik, de tragedie van het verlangen) – en daarom ben ik dus blij dat het niet kan, niet kan gewild worden. (Je kunt iets willen, en toch bijvoorbeeld bang zijn om het te krijgen.)”
In ieder geval blijkt uit dit citaat waar de roman over gaat: de tragedie van het (ware, onmogelijke, existentiële, lust- en liefderijke) verlangen. Het is een ingewikkeld construct van eerst vijf hoofdstukken met elk een andere hoofdpersoon / focalisatrice, vijf vrouwen die in de ban geraakt zijn van een man die – als de oogzenuw voor het gezichtsvermogen zelf – onzichtbaar blijft (behalve dat hij iets met literatuur doet); gevolgd door een meer dan honderdtien pagina’s lange liefdesbrief, die je twijfel of het wel echt om vijf verschillende vrouwen en niet om aspecten van een en dezelfde vrouw gaat, doet toenemen, en afgesloten met een hoofdstuk dat helemaal uit de toon lijkt te vallen. Het slothoofdstuk trekt het hele boek, of beter: heel het tapijtje van betekenislijnen dat ik als lezer geprobeerd had te weven, weer los. Zet het verhaalde in een naargeestig licht, ondanks het ferme [antwoord]. Ik zit, nu ik ‘m uit heb, nog midden in de roman, ik ben er nog lang niet uit. En zoals alleen past bij echt goede boeken – of in ieder geval bij echt ingrijpende leeservaringen: ik ga dit moeten herlezen. Graag zelfs. (blog Fabian Stolk, november 2015)
slotalinea:
♦ Gouden Uil Publieksprijs 2005
♦ Afbeelding omslag: René Magritte, La Réponse Imprévue