Oplossingen van Marja Pruis

Oplossingen van Marja Pruis

pruis

12 maart verschijnt ‘Oplossingen – Het leven, mijn handreiking’ van Marja Pruis. Lees hier alvast een fragment!

[fragment] In haar ‘In Memoriam Roland Barthes’, opgenomen in Vliegende vellen (1983), roept Ethel Portnoy, die colleges bij Barthes liep in de jaren vijftig in Parijs, een herinnering op aan een opmerking die de leermeester langs zijn neus weg had gemaakt tijdens een van zijn cursussen. Het was een opmerking die haar tot een levensveranderend inzicht bracht. Tot dat moment had ze altijd alles wat ze had geschreven weggelegd. Nooit was ze er tevreden over, ze wist dat ze haar eigen toon nog niet had gevonden. Opeens daagde het haar wat ze verkeerd deed, waar ze bang voor was. Dankzij die ene opmerking van hem in een les over retoriek bij Aristoteles was ze ‘om de echt’ gaan schrijven. ‘Ik herinnerde me dat, en zat te fantaseren over hoe ik op een dag naar Parijs zou gaan, mijn boeken aan zijn voeten zou leggen en hem zou vertellen hoeveel ik aan hem te danken had. Toen hoorde ik dat hij dood was.’

portnoyHet is overigens typisch iets voor Portnoy dat ze vervolgens achterwege laat wát het precies was geweest dat Barthes langs zijn neus weg had opgemerkt. Wel schrijft ze aanstekelijk hoe het was om naar hem te luisteren. ‘Wie naar Barthes luisterde wist dat het leven van de geest het belangrijkste is dat er bestaat.’ Hoe hij op zijn minst duizend oorspronkelijke gedachten in een uur spuide, en dat er tussen al die ideeën op zijn minst één uitsluitend voor jou was bestemd. ‘Dan hield je op met luisteren en droomde je weg op een parabool van mijmeringen.’ Barthes was volgens Portnoy het beste soort leraar, ‘het soort dat je liet zien hoe je in je eentje verder kon gaan’. Maar wat had haar gedreven om ‘om de echt’ te gaan schrijven? En wat is dat, ‘om de echt’ schrijven? Intuïtief kan ik me er overigens wel iets bij voorstellen, denk ik dat dat ‘om de echt’ ook precies is waarom ik rond mijn twintigste was gevallen voor de schrijfkunst van Ethel Portnoy, en ik haar altijd ben blijven (her)lezen.
Iets van het raadsel wordt aangeraakt in haar verhaal ‘De eerste zoen’, opgenomen in Portret (2002), dat begint met: ‘Toen ik veertien was, keek ik tegen de wereld aan met de ogen van een onschuldige – om niet te zeggen die van een imbeciel.’ Ze beschrijft hierin haar ontdekking van de macht van Eros, eerst via het filmdoek (‘twee reusachtige gezichten bewogen in elkaars richting, met als doel het verenigen van het stukje vlak onder hun neus’) en toen via het spelletje flesjedraaien op een verjaarsfeestje van een klasgenote (‘iets zachts drukte op mijn lippen, en opeens ontstond in die kamer iets nieuws, iets dat donker was en rijk en vlezig’).
Niet lang daarna moest ze op school een opstel schrijven over ‘Mijn meest interessante ervaring’. Alle mogelijke voor de hand liggende onderwerpen passeerden de revue, ‘Mijn reis naar Yellowstone Park’ (Portnoy groeide op in de New Yorkse Bronx), ‘Wat ik deed tijdens de vakantie’. Zelf wist ze ondertussen wel beter, en ze was niet verbaasd een van de uitverkorenen te zijn die haar opstel voor de klas mocht voorlezen. ‘Staande voor mijn wiebelende, fluisterende klasgenoten, las ik de titel voor: “Mijn eerste zoen”. Een schok ging door het lokaal. Er viel een ademloze stilte.’ Sappig vertelt Portnoy hoe gretig er naar haar geluisterd werd, met blozende wangen, geheven hoofd, lippen naar voren, alsof zij degene was die de kus zou toedienen. ‘Ze gaven zich aan mij over, ze waren van mij! […] Een gevoel van verrukking joeg door me heen. En een gevoel van ontzetting. Opeens begreep ik hoe ik de wereld naar mijn hand kon zetten.’ Binnen een jaar had Portnoy behalve de macht van Eros, ook die van het Woord ontdekt. Maar het zou dus nog zo’n vijftien jaar duren voor ze dankzij Barthes wist hoe ze die laatste ontdekking optimaal kon inzetten.

Ik zocht de schrijfster op in haar woning aan de Koninginnegracht in Den Haag toen met haar 75e verjaardag Portret verscheen, haar autobiografie-in-verhalen. Terugkerend onderwerp van gesprek was hoe blij ze was dat ze in het Nederlands was gaan publiceren. Hierdoor was ze vrij te schrijven over mensen die haar na stonden zonder bang te hoeven zijn dat ze hen beledigde, en zonder hen op het idee te brengen dat ze eigenlijk een soort spion was. ‘Ik kan alles zeggen, want ik spreek een geheime taal,’ zei ze. Het beeld dat ze bijvoorbeeld van haar moeder optrok, in ‘Spiegeltje, spiegeltje…’, als iemand die de moeilijkheden van haar sappelende immigrantenbestaan in Amerika vertaalde in lichamelijke problemen, had ze anders nooit op deze manier kunnen schetsen. Aan het eind van het verhaal stelde de schrijfster zich voor dat haar moeder het toch onder ogen zou komen, en wat ze dan zou roepen door de telefoon, van over de oceaan: ‘Mijn lieveling, hoe kun je me zo afvallen? Dat ben ík niet, al dat gepraat over ijszakken en bontmantels en grapefruits!’
Toen ze repte van de lange speurtocht naar een eigen toon, bracht ik Barthes ter sprake. Welke les had hij haar geleerd? Ze vertelde dat hij tijdens een cursus over retoriek aandacht besteedde aan de echtheid die je al dan niet voelt bij het lezen van een schrijver. Hij zei – en ze reproduceerde zijn woorden moeiteloos, zoveel jaren later – : ‘Iets zal altijd als vals overkomen als je je eigen ervaringen een zogenaamde verteller in de mond legt, dus een hij- of een zij-perspectief kiest terwijl het eigenlijk “ik” moet zijn. Dat is onoprecht.’
Portnoy ging naar huis, vertelde ze, pakte een van de verhalen die ze had geschreven, streepte alle zij’s door en maakte er ik-ken van. Het was voor haar de sleutel.

Al ruim tien jaar schrijft Marja Pruis voor ‘De Groene Amsterdammer’ zeer geliefde stukken over het leven, zoekend naar een gebruiksaanwijzing.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *