‘Mensen willen het licht van buiten niet.’

‘Mensen willen het licht van buiten niet.’

LogoBoomuitgeversDistributiecentrum01
Verschenen: 28 maart 2018

In Plato’s beroemde allegorie van de grot wordt het volk door de ontwikkelde mens aangespoord om de grot te verlaten en naar buiten te treden om zichzelf te verlichten. René ten Bos, sinds 2017 Denker des Vaderlands, meent echter dat het volk er helemaal geen behoefte aan heeft om de grot te verlaten, en stelt dat het klassieke ideaal van de paideia (het ontwikkelen van de mensen die we nu ‘het volk’ noemen) altijd al hopeloos is geweest. Want de elite kan wel vinden dat het volk uit de grot moet komen om zijn geest te ontwikkelen, maar het is de vraag of het aanbod van de verlichte geest wel aantrekkelijk genoeg is. Is het niet te abstract of te intellectualistisch? Willen we begrijpen wat het volk is en wat het wil, dan hebben we volgens Ten Bos een radicale speleologie nodig.

FRAGMENT:

[Het troglofiele volk]

Het is onvergeeflijk elitair om meteen te beginnen met een woord dat maar weinig mensen zullen kennen, maar ik doe het toch, omdat ik denk dat we er niet omheen kunnen: de mens is een troglofiel. Dit maffe woord ontleen ik aan de dierkunde. Sommige dierkundigen zijn gespecialiseerd in onderzoek naar het leven in grotten en holen. Ze verdiepen zich in alles wat leeft onder de grond, ver van de oppervlakte, in de duisternis: vreemde pigmentloze salamanders, mysterieuze blinde kreeftjes, tal van spinnetjes en bacteriën. Ze zijn gefascineerd door troglofauna, dat wil zeggen, door het leven van dieren in grotten. Nu heb je dieren die altijd in grotten leven. Ik noemde er net een paar. Er zijn echter ook dieren die daar slechts een gedeelte van hun leven doorbrengen. Deze dieren noem ik troglofielen. Het gaat hier om soorten die van het leven in grotten of holen houden, maar die er niet hun hele leven doorbrengen. Sommigen zoeken er een schuilplek, bijvoorbeeld als ze een winterslaap gaan houden of als ze ergens voor vluchten. Maar ze kunnen niet constant in de grot zijn, omdat ze daar geen of te weinig voedsel vinden. Ze moeten er dus uit, of ze willen of niet. Vleermuizen en beren zijn voorbeelden van dergelijke troglofielen. Mensen ook. Ik wil hier de stelling verdedigen dat de mens een troglofiel is, een soort die houdt van het leven in grotten, maar ook een die zich daartoe niet kan beperken, omdat dit haar einde zou betekenen. Het gaat dus om een diersoort die er af en toe uit moet, maar die ook steeds terugdeinst voor dat ‘buiten’, want buiten loert het gevaar, buiten is alles riskant, buiten is de realiteit. Zo zijn de mensen: ze willen wel en niet naar buiten. Wie zegt dat mensen troglofielen zijn, gelooft niet dat ze realistisch zijn. Troglofielen zijn wezens die een broertje dood hebben aan de werkelijkheid. Ze graven holen, ze vluchten in grotten, ze willen er juist van weg. Ze prefereren de duisternis. Ik wil in dit boek een soort filosofische biospeleologie bedrijven. Ik wil me met andere woorden verdiepen in de leefwijze van een bepaalde soort die van grotten houdt. Die soort zijn wijzelf. Ik wil over de mens iets aan het licht brengen wat zich bij voorkeur in duisternis hult. Dat is het paradoxale uitgangspunt van dit boek. Mensen willen het licht van buiten niet. Ze deinzen ervoor terug. Ze denken dat je blootstellen aan dat licht waanzinnig is. En wie de grot uitgaat, is nog een graadje erger dan waanzinnig. Zo iemand is ronduit gevaarlijk. In deze angst voor de waanzin van het werkelijke wil ik me vastbijten.

Ik ben in dit boek niet zozeer in het menselijke en niet-menselijke leven in echte grotten geïnteresseerd, ook al zal ik er af en toe naar verwijzen. Ik ben vooral geïnteresseerd in het volk dat in filosofische grotten leeft. Dat dit volk vaak bejegend wordt met een zekere minachting, [is duidelijk]. Een voorbeeld hiervan is het werk van de Duitse filosoof Carl Schmitt (1888-1985), een zeer invloedrijke denker die als een schaduw over dit boek hangt, precies omdat hij het hele idee dat het volk verheven moet worden radicaal verwerpt. Het vergt een kleine omweg om duidelijk te maken waarom Schmitt dit doet. Voor hem is het volk het lage en het minderwaardige bij uitstek. Het volk is het substantieloze. Je krijgt, als je Schmitt leest, bijna de indruk dat het volgens hem slijmerig en walgelijk is. Omdat het volk is wat het is, kan het in al zijn laagheid ook niet gerepresenteerd worden in bijvoorbeeld een volksvertegenwoordiging. Dit is ook precies de ellende met de parlementaire democratie: ze wil iets representeren wat zich helemaal niet representeren laat, omdat het zo laag-bij-de-gronds is. Alleen het mooie, het glorieuze, het adellijke of het substantiële kan in de ogen van Schmitt gerepresenteerd worden. Wat hij over de democratie zegt, is voor zelfverklaarde weldenkende liberale geesten natuurlijk niet zo fijn. Voor Schmitt is de parlementaire democratie een ‘democratie zonder demos, zonder volk’. De methodes waarmee onze democratie de soevereiniteit van het volk tot uiting wil brengen, zijn volgens Schmitt niet democratisch maar liberaal. Wat betekent dit? Politieke beslissingen worden teruggebracht tot het moment dat het geïsoleerde individu in een kieshokje zijn stem uitbrengt. De kern van die democratie is dat ene moment dat zich normaal gesproken eens in de zoveel jaar voordoet, waarop de eenling, de heilige kern van het liberalisme, zich mag uitspreken door een bolletje in te kleuren. Van een echte uitspraak is natuurlijk geen sprake. Voor Schmitt geldt dat stemmen de stem van het volk uitdooft en verstomt. Die eenling in het kieshokje is hooguit een functionaris in een vreemdsoortige machine die de liberale democratie legitimeert. Het volk heeft niets met die eenling te maken. Het volk is ook geen verzameling van individuen. Volk is altijd en overal en per definitie versammeltes volk: iets wat bij elkaar komt en samenklontert. Een representatieve of liberale democratie vreest niets zozeer als het samenklonterende volk. In deze democratie zie je hooguit een kleine verzameling van individuen dat het volk zegt te vertegenwoordigen. Vertegenwoordiging is echter misleidend. Ze torpedeert het beslissingsvermogen van dat volk, dat immers zelf niets kan zeggen. Waarom dient het volk misleid te worden over de ware aard van de democratie? Omdat het volk, zo lezen we bij Schmitt, altijd ‘nee’ zegt als er iets nieuws moet komen. Het volk wenst geen vooruitgang en dat kan een liberale samenleving met al haar vertrouwen in techniek en ondernemerschap zich niet veroorloven. Voor Schmitt is het volk laag-bij-de-gronds, maar die neerbuigende attitude is, als we hem tenminste mogen geloven, eerlijker dan die van de liberale democraat, die net doet alsof hij luistert naar het volk maar niets zozeer vreest als de populaire intelligentie. Veel van wat Schmitt over de laagheid van het volk zegt, kan worden verbonden aan de gedachte dat het volk ongeorganiseerd is en blijft. Het is een vormloos geheel. Daarom is het ook als was in de handen van die vermaledijde liberaal. Schmitt past naadloos in een ellenlange lijst van filosofen en denkers die het vormloze minachten. Wat vormloos is, kan immers heel gemakkelijk allerlei vormen aannemen, en zoiets kan onder bepaalde omstandigheden uitermate gevaarlijk worden.

Het is niet zo dat het volk voor Schmitt niet bestaat. Maar het bestaat alleen bij de gratie van het feit dat het de leiders in een land mag toejuichen. ‘Geen staat zonder volk en geen volk zonder acclamatie’, schrijft hij in 1927. Schmitt is ervan overtuigd dat acclamatie – letterlijk: schreeuwen of luidkeels duidelijk maken dat je het ergens mee eens of oneens bent – een veel gezondere praktijk is om dat vormloze volk bij de politiek te betrekken dan representatie, iets wat volgens hem wel op corruptie moet uitlopen. Acclamatie is de grote truc waarmee van het lage iets hogers gemaakt kan worden. Het volk verhef je, aldus Schmitt, niet door opleidingen of pedagogie, maar door acclamatie. Zoiets is niet alleen maar iets wat je mag verwachten van klapvee op een partijcongres in een totalitaire staat als Noord- Korea. Acclamatie hoort ook bij directe in plaats van representatieve of parlementaire democratieën. Waar die laatste democratieën inzetten op verheffing van het volk door paideia, gokken de eerste veel meer op verheffing door acclamatio.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *