Meditatio

Meditatio

Herman Verbeek  –  Toen kreeg hij van hem zijn naam…

[herziene versie: LWvdS]

 

In Nazareth leerde hij spreken. Hij zag woorden op zijn moeders lippen. Hij zag woorden op tafel liggen. Woorden stegen op uit het kookvuur. En ze speelden met hem op de lemen vloer. Hij vond ze tussen het hout, grabbelde ze tussen de krullen vandaan bij zijn vaders voeten. Hij viste ze op uit het riool langs de straat. Op de markt plukte hij ze tussen de vijgen en druiven en meloenen. Voorzichtig en angstig raapte hij ze op uit het lege bedelbakje naast de krukken van de ingeslapen blinde.

In de synagoge leerde hij luisteren. De woorden lagen als koorden geweven op het perkament van de boekrollen. Hij oefende de verhalen, de wetten en de gebeden. Handenvol uitleg raapte hij van de rebbe z’n lippen. Zelfs de restanten die in diens baard waren blijven hangen, vingerde hij er nog uit. En hij leerde dat de rebbe aan het einde van de leerdienst de zwaarste woorden niet in zijn handen legde, maar opstapelde op zijn schouders. Moe en gebogen kwam hij ’s avonds thuis.

In de tempel leerde hij vragen. Niet over wat hij niet wist. Maar over wat zij hadden moeten weten, de schriftgeleerden. Zijn woorden brandden rode vlekken op hun gezicht van schaamte en woede. Het waren jonge woorden. Ze klapwiekten als duiven door de hoge zuilengangen. Als ze wilden neerstrijken op de hoofden van de omstanders, joegen die ze weg met wild zwaaiende armen. Daarom vlogen zijn woorden naar buiten. En hij wandelde achter hen aan.

In de woestijn leerde hij vechten. Hij schraapte met bloedende nagels woorden van de rotsen. Zijn vingers tekenden stilte in het gloeiende zand. Een enkele avond stroomden er woorden als zacht water over zijn dijen. Met weigerwoorden moest hij proberen zijn lege maag te voeden. Alle woorden gingen voortaan door zijn maag. Dat zou hij nooit meer verleren.

Bij de vissers begon hij te spreken. Hij dook op in het Noorden, de streek waar niemand het bestaan van kende, niet wilde kennen. Hij leerde ze hoe je je netten vol krijgt. Als je ze hier uitwerpt, lachen de vissen je uit. Je moet de netten daar uitwerpen, aan de kant waar de vissen aan komen zwemmen. Dan zul je eens zien hoeveel vis er uit de diepte naar je toe zwemt, hele scholen.

Bij de stadspoort begon hij te genezen. Hij genas met woorden. Zonder middeltjes. En zonder geld te eisen. Hij leerde ze lachen met bezeten koppen. Hij leerde ze beminnen en strelen met verkrampte vingers. Het moeilijkste was het ze te leren dat je de ronde broden alleen met scherpe woorden verdeeld kunt krijgen. ’s Morgens vroeg leerde hij ze de vrolijkheid, hij deed het voor door lichtvoetig een pad van woorden over de zee te leggen, tussen de rotsen en stormen van het geweld door. Ze liepen over het water. Bij de doden begon hij te zingen. Zijn zingende woorden dronken de tranen van zijn wangen. Zijn lied was een gebed. Hij leerde ze dat in de dood hun Vader was: Vader van de levenden. Zo kregen zij een eeuwig huis van ontmoeting. De woorden duwden de grafstenen weg, ontbonden de windsels, namen de doden bij de hand, gingen over hun mond die begon te spreken, streken over hun ogen die vrede straalden.

In de voorhof leerde hij zwijgen. De landvoogd stortte woorden over hem uit, verklaringen, vertrouwelijkheden, bevelen, bezweringen. Die deden hem niets. Zijn eigen woorden bleven onder de gestolde wonden op zijn huid. Ze reisden door zijn hele eigenheid langs de wegen van zijn bloed. Ze brachten zijn brandende hoofd tot helder inzicht, zijn geboeide handen ontspanden, zijn vertrapte jonge voeten gingen bloot over de keien door de schreeuwende smalle straten omhoog.

In de middaghitte leerde hij volharden. En zo werd het volbracht.

Hij zag omlaag en zag zijn moeder en de leerling van wie hij zo veel hield. Toen kreeg hij van hem zijn naam: Woord. Je krijgt je naam pas op ’t laatst, van je beste vriend, van al degenen die zich met jou vereenzelvigd hebben,

door te spreken waar wordt geslagen, door te zwijgen waar wordt bevolen, door te roepen waar wordt gedood.

Zo is hij niet in de dood gebleven, zo stond hij op tot leven.

 

2 gedachten over “Meditatio

  1. Precies zo vertaalt de Naardense bijbel Johannes 1! ‘Sinds het begin is er het spreken; dat spreken is God nabij, ja God zelf is dat spreken; het is er sinds het begin, God zo nabij; alles geschiedt daardoor en buiten dat om geschiedt niet één ding dat is geschied.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *