Brief aan Albert Camus

Brief aan Albert Camus

Met deze persoonlijke brief aan Albert Camus won Koen Schouwenburg de essaywedstrijd 2018 van Nexus Connect.

 

Lieve Albert Camus,

Van alle schrijvers die ik liefheb en bewonder, wier oeuvre ik ken en koester, haal ik niemand zo vaak aan als u in de lange telefoongesprekken die ik met mijn moeder voer. Wanneer ze vertelt over de onzinnigheid van anderen, idiotie die invloed heeft op haar, citeer ik u. Dus als iemand iets stompzinnigs heeft gedaan of gezegd, dan debiteer ik een wijsheid van u (‘zodra de mens spreekt, zelfs als hij nee zegt, verlangt hij.’). Ik adresseer u, maar eigenlijk schrijf ik dit voor haar, want u kunt dit immers niet lezen.

U bent voor mij de therapeut die de existentie inzichtelijk maakt. Dat klinkt misschien wat oneerbiedig, ‘therapeut’, maar het is een compliment: ik heb uw werk geïntegreerd in mijn denken. De beweging in uw oeuvre, van het absurde naar de opstand, is dezelfde beweging die zich heeft voltrokken in mijn levenshouding. Zo was ik Meursault en werd ik dokter Bernard Rieux.

Het leven is absurd, niet alleen door onze sterfelijkheid, het absurde is eveneens de kloof tussen de mens en de wereld; de mens die vraagt en de wereld die zwijgt. Ik ben een vreemdeling in de irrationele wereld en ik ben een vreemdeling voor mezelf door de grenzen van wat ik kan kennen. En die begrenzing gaf me altijd een gevoel van onmacht. Hoe moet ik het leven dragen, zoals u schreef, als ik word geteisterd door epistemologische twijfel?

Voor ik met uw werk in aanraking kwam, gaf ik me over aan de lusteloosheid: ik was onverschillig. Ik wuifde gemakzuchtig, luilak die ik was en nog steeds wel ben, belangrijke zaken weg, want wat maakt het allemaal uit als je weet welk onontkoombaar einde je staat te wachten? Ik was een Meursault zonder dat ik het wist. Voor Meursault was het allemaal van geen belang omdat hij weigert te falen. Mijn eigen weigering was het gevolg van angst en luiheid, want betekenis- en zingeving vereist inspanning; het vereist onderzoek, zelfreflectie en het in stand houden van het bewustzijn opdat je kunt bepalen wat belangrijk is en wat niet. Uit indolentie was ik het in mijn tijd als Meursault eens met de schopenhaueriaanse gedachte dat het leven lijden is. Een zielige gedachte omdat het niets anders is dan zelfmedelijden: ik leef, dus ik ben zielig. De mens staat volgens mij dus voor een keuze uit drie mogelijkheden: zielig zitten zaniken in een hoekje en wachten op het einde, zelfmoord of in opstand komen en scheppen.

Voor mij is het voornaamste belang van uw werk het afwijzen van de zelfmoord, omdat de opstand het leven waarde verschaft. De opstand ‘is de voortdurende confrontatie van de mens met zijn eigen duisterheid. Het is de eis van een onmogelijke doorzichtigheid.’ Het bewustzijn is elementair: ‘Want alles begint met het bewustzijn, en slechts door het bewustzijn heeft iets waarde.’ Mijn voorlopig favoriete definitie van wat het bewustzijn is, vond ik bij Henri Bergson, die het bewustzijn karakteriseert als ‘een verbindingsstreepje’  tussen het verleden en de nabije toekomst. We steunen op wat is geweest en anticiperen op wat zal zijn en ‘dit steunen op en overhellen naar is het kenmerkende van een bewust wezen.’ Leven, dat is niet berusten, maar continue confrontatie en ‘door het spel van het bewustzijn verander ik dat, wat een uitnodiging tot de dood was in een leefregel – en ik wijs de zelfmoord af.’ De troost van deze gedachte was onmetelijk.

Laten we ons er maar bij neerleggen, zegt Rambert tegen Rieux en de pater vertelt hem dat we maar moeten houden van wat we niet begrijpen. Nee, zegt Rieux tegen beiden, en zijn weigering is de opstand. De dood houd je niet tegen, de revolte is niet de redding: het is, hoewel het hard werken is, verlichting.

Het verschil tussen Meursault en Rieux, tussen de absurde mens en de mens in opstand, is het verschil tussen je laten dragen door het leven en het leven zelf dragen. De opstand komt tot stand door de keuze, de keuze iets af te wijzen, door nee te zeggen, maar ook de keuze om voor iets te strijden. Ik beschouw de mens in opstand als een schepper. ‘Het levende wezen kiest of neigt tot kiezen’, schrijft Bergson. ‘Het is aan hem om te scheppen.’ Het ik is niet gedetermineerd; de mens kiest zichzelf en construeert zo zijn identiteit door ‘het scheppen van zichzelf door zichzelf, het doen toenemen van de persoonlijkheid door een inspanning die veel haalt uit weinig, iets uit niets’.

En ik schep mezelf door te lezen, door te lezen word ik wie ik ben en wil zijn. Lezen is leven, want het is niets anders dan een spel met het bewustzijn. Mijn opstand is voornamelijk horizontaal, liggend met literatuur.

Ik kan de opstand niet altijd vasthouden: het verruimen van het bewustzijn en het continu in stand houden van de confrontatie zijn bijzonder lastig en vereisen inspanning en daadkracht. Door mijn ledigheid daal ik nog regelmatig af naar het denkpatroon van Meursault. Dat heeft niet alleen te maken met mijn luiheid; angst is eveneens een belangrijke factor. Blaise Pascal schrijft alle ellende van de mensen toe aan één oorzaak: ‘dat zij niet in staat zijn rustig in een kamer te blijven.’ Maar binnenblijven is te makkelijk en veilig, je vermijdt teleurstelling, onrust en ontgoocheling. De binnenblijver kiest niet, hij berust.

In mijn kamer, waar ik zo graag bivakkeer, hangt een foto van u waarop u de krant leest. Het is een eerbetoon aan u die mijn denken zo grondig veranderde, wiens denken zich zo stevig heeft verankerd in het mijne. Het portret is daar ook om me te corrigeren als ik weer eens afzak richting de gemakzuchtigheid, een herinnering om me in te spannen, en ook als anderen weer eens vervelend doen tegen mijn moeder, ik haar aan de telefoon kan bijstaan met uw gedachten en wijsheden. En telkens wanneer ik dat doe spoor ik tegelijkertijd mezelf aan om te falen, steeds opnieuw en steeds beter.

Liefs,
Koen Schouwenburg

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *